[Betrokkene 3] is de protocolhouder van notaris [notaris 2] sedert 1 september 2003. [Notaris 2] heeft inmiddels zijn praktijk neergelegd.
Bij gelegenheid van de betreffende doorzoeking heeft [betrokkene 3] zich mede op advies van de bij de doorzoeking aanwezige voorzitter van de Ring van Notarissen te Rotterdam, mr. J.T. Anema, tegen de inbeslagneming verzet. [Betrokkene 3] heeft daarbij gewezen op zijn uit artikel 22 van de Wet op het Notarisambt voortvloeiende geheimhoudingsplicht alsmede op zijn verschoningsrecht ex artikel 208 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechter-commissaris heeft echter te kennen gegeven voornemens te blijven om tot inbeslagneming van de stukken over te gaan. Als tussenoplossing zijn de rechter-commissaris enerzijds en [betrokkene 3] en mr. Anema anderzijds overeengekomen dat de betreffende stukken zullen worden verzegeld en vervolgens onder de rechter-commissaris zullen blijven totdat onherroepelijk is beslist op de onderhavige klacht. Die procedure is eveneens van toepassing verklaard op de afschriften van de derdengeldrekening welke nadien door klager op het kabinet van de rechter-commissaris zijn aangeleverd.
Klager stelt zich op het standpunt dat de inbeslagneming onrechtmatig is geschied, nu de in beslag genomen stukken vallen onder het verschoningsrecht van klager. De stukken zijn immers schriftelijke bescheiden welke aan [notaris 2] in zijn hoedanigheid van notaris zijn toevertrouwd c.q. door hem in die hoedanigheid zijn opgesteld.
lngevolge artikel 98, eerste lid Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen zonder hun toestemming in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Het verschoningsrecht is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap aan de tot verschoning bevoegde persoon als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Bij een zodanige belangenafweging kunnen meewegen de omstandigheid dat er sprake is van medeverdachten en het ten aanzien van die medeverdachten geldende onderzoeksbelang.
In het onderhavige geval is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. [Notaris 2] heeft in zijn hoedanigheid van notaris meegewerkt aan vele zogenaamde ABC-transacties waarbij vaak in slechte staat van onderhoud verkerende panden die zijn gelegen in zogenaamde probleemwijken in Rotterdam op één dag tweemaal werden verkocht. Vermoed wordt dat de tussenliggende koper en verkoper (de "B") telkens een zogenaamde stroman was. Het betrof immers personen zonder vermogen of inkomen die veelal in Suriname wonen. Het vermoeden bestaat voorts dat de betaling niet door de stroman (de koper in de akte) zelf is verricht en dat de winsten die ten goede komen aan de betrokken strolieden niet aan hen zijn uitgekeerd, maar aan de verdachten, [betrokkene 1 en 2] en/of [A] B.V. Een dergelijke constructie is volgens de officier van justitie opgezet teneinde de vennootschapsbelasting op grote schaal te ontduiken. De geschatte benadeling van de fiscus bedraagt thans ruim vierhonderdduizend euro. In raadkamer heeft de officier van justitie medegedeeld dat [notaris 2] inmiddels als verdachte wordt aangemerkt. Gelet op de inhoud van de thans aan de rechtbank ter beschikking gestelde stukken kan dit standpunt niet op voorhand als onjuist worden aangemerkt.
De rechtbank heeft bij voornoemde belangenafweging ook betrokken het onderzoeksbelang dat vergt dat inzicht wordt verkregen in de financiële afwikkeling van de ABC-transacties. De verdenking bestaat dat de eerstgenoemde verdachten hun geldstromen onder meer via de derdengeldrekening van klager hebben laten lopen. Het is niet aannemelijk dat op een minder ingrijpende wijze dan door middel van een doorbreking van het verschoningsrecht die geldstromen kunnen worden blootgelegd.
(...)
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard.