ECLI:NL:HR:2007:BA0487
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- W.A.M. van Schendel
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over profijtontneming en beginselen van een goede procesorde
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 mei 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende profijtontneming. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1965, werd verplicht tot betaling van een bedrag van € 234.000,- aan de Staat. De vordering was gebaseerd op een financieel verslag dat niet alleen de methode van voordeelsberekening omvatte, maar ook een aanzet gaf voor een klassieke berekening, gebaseerd op de eigen verklaringen van de veroordeelde. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 30 november 2005 een eerdere beslissing van de Rechtbank te Arnhem had vernietigd.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de klachten van de betrokkene over de procesgang en de berekeningswijze van het hof behandeld. Het eerste middel, dat stelde dat het hof in strijd heeft gehandeld met de beginselen van een goede procesorde, werd verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de verdediging in redelijkheid niet kon vertrouwen op een heropening van het onderzoek door het hof, wanneer het zou kiezen voor een andere methode van voordeelsberekening dan die waarover de procespartijen hadden gedebatteerd. Dit oordeel is in lijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat waarborgt dat partijen in een proces in redelijkheid hun verweer kunnen voeren.
De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de betrokkene niet tot cassatie konden leiden en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van het hof werd derhalve bevestigd, en het beroep werd verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een behoorlijke procesorde en de rechten van de verdediging in strafzaken.