ECLI:NL:HR:2007:BA0422
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Vermelding van de vordering van het openbaar ministerie in de aantekening van het mondeling arrest
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder door de Politierechter in de Rechtbank te Alkmaar veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf voor diefstal. Het Hof had het vonnis van de Politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld, maar had de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij de advocaten G.P. Hamer en B.P. de Boer een middel van cassatie hebben voorgesteld.
De kern van de zaak betreft de vraag of het Hof de vordering van de Advocaat-Generaal bij het Hof had moeten vermelden in de aantekening van het mondeling arrest in het proces-verbaal van de terechtzitting, zoals vereist door artikel 359, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad oordeelt dat de Regeling aantekening mondeling vonnis, die van toepassing is op de aantekening van mondelinge arresten, niets zegt over de verplichting om de vordering van het openbaar ministerie in de aantekening op te nemen, mits deze vordering in het proces-verbaal van de terechtzitting is weergegeven of eraan is gehecht.
De Hoge Raad concludeert dat aan de eisen van artikel 359, eerste lid, Sv is voldaan, omdat de vordering van het openbaar ministerie in het proces-verbaal was opgenomen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat het middel niet tot cassatie kan leiden en er geen grond is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de geldigheid van de procedurele regels omtrent de aantekening van mondelinge arresten en de rol van de vordering van het openbaar ministerie daarin.