ECLI:NL:HR:2007:AZ5689

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/063HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van Nederlanderschap van een niet-erkend onwettig kind

In deze zaak heeft verzoeker, geboren in het Koninkrijk, een verzoek ingediend bij de rechtbank te 's-Gravenhage om vast te stellen dat hij sedert zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie, heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank heeft na mondelinge behandeling op 2 februari 2006 op 2 maart 2006 de afwijzing van het verzoek bevestigd. Verzoeker heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak op 23 februari 2007 behandeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Strikwerda, was om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in de middelen zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann. De uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van het nationaliteitsrecht, vooral in gevallen van niet-erkende onwettige kinderen die in het Koninkrijk zijn geboren.

Uitspraak

23 februari 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/063HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. A.J. van Duijne Strobosch,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 30 juli 2004 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - zich gewend tot die rechtbank en verzocht vast te stellen dat hij sedert zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft.
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de Staat - heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Na mondelinge behandeling op 2 februari 2006 heeft de rechtbank bij beschikking van 2 maart 2006 het verzoek afgewezen.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 februari 2007.