ECLI:NL:HR:2007:AZ5689
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- C.A. Streefkerk
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vaststelling van Nederlanderschap van een niet-erkend onwettig kind
In deze zaak heeft verzoeker, geboren in het Koninkrijk, een verzoek ingediend bij de rechtbank te 's-Gravenhage om vast te stellen dat hij sedert zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie, heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank heeft na mondelinge behandeling op 2 februari 2006 op 2 maart 2006 de afwijzing van het verzoek bevestigd. Verzoeker heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak op 23 februari 2007 behandeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Strikwerda, was om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in de middelen zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann. De uitspraak heeft implicaties voor de interpretatie van het nationaliteitsrecht, vooral in gevallen van niet-erkende onwettige kinderen die in het Koninkrijk zijn geboren.