ECLI:NL:HR:2007:AZ5671
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor het overtreden van de Wegenverkeerswet, waarbij een ander was overleden en een ander lichamelijk letsel had opgelopen. De Hoge Raad beoordeelde de klacht van de verdachte dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep nietig was, omdat de verklaring van de nabestaande van het slachtoffer niet was opgenomen. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel het aanbeveling verdient om de inhoud van dergelijke verklaringen in het proces-verbaal op te nemen, dit niet verplicht is. De weergave van de verklaring voldeed aan de eisen van artikel 326 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de nabestaande niet als getuige was beëdigd en gehoord.
Daarnaast werd er een klacht ingediend over het feit dat het Hof niet in het verkorte arrest, maar in een aanvulling daarop had beslist op het verzoek van de raadsman om een psychiatrische rapportage te laten opmaken. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel faalde, omdat het Hof niet verplicht was om het verzoek te honoreren, gezien de reeds beschikbare informatie over de verdachte.
De Hoge Raad concludeerde dat geen van de ingediende middelen tot cassatie kon leiden en verwierp het beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de correcte procedurele behandeling van verklaringen van slachtoffers en nabestaanden in strafzaken, evenals de voorwaarden waaronder verzoeken tot nader onderzoek kunnen worden gedaan.