ECLI:NL:HR:2007:AZ5670
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Vordering immateriële schadevergoeding door moeder van slachtoffer moord (shockschade)
In deze zaak gaat het om een vordering tot schadevergoeding door de moeder van een slachtoffer van moord, die immateriële schade claimt als gevolg van de schokkende gebeurtenis. De Hoge Raad heeft op 10 april 2007 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De moeder, aangeduid als benadeelde partij, had een vordering ingediend voor shockschade, die door het Hof gedeeltelijk was toegewezen. Het Hof had een voorschot van € 10.000,- toegekend, maar de Hoge Raad oordeelt dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze vordering toewijsbaar was. Volgens de Hoge Raad is voor vergoeding van immateriële schade vereist dat er sprake is van geestelijk letsel dat in rechte kan worden vastgesteld, wat in het algemeen alleen het geval is bij een erkend psychiatrisch ziektebeeld. De Hoge Raad concludeert dat de vordering van de benadeelde partij voor zover deze betrekking heeft op shockschade niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. De Hoge Raad neemt om doelmatigheidsredenen zelf deze beslissing. Daarnaast heeft de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraf van de verdachte verminderd en de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.238,71 toegewezen, terwijl de overige vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van immateriële schadeclaims in strafzaken.