ECLI:NL:HR:2007:AZ5449
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- C.A. Streefkerk
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van Nederlanderschap en rechtsgevolgen van naturalisatiebesluit
In deze zaak verzocht de verzoeker tot cassatie, [verzoeker], de rechtbank te 's-Gravenhage om vast te stellen dat hij in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Dit verzoek werd ingediend op 10 augustus 2005. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de advocaat mr. H.A. Groen, verzocht om afwijzing van het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 maart 2006 wijzigde [verzoeker] zijn verzoek en vroeg primair om vaststelling van de Nederlandse nationaliteit van [A], geboren op [geboortedatum] 1973, en subsidiair om vaststelling van zijn eigen nationaliteit als gevolg van een Koninklijk Besluit van 2 maart 1999. De rechtbank wees beide verzoeken af in haar beschikking van 13 april 2006.
Tegen deze beschikking stelde [verzoeker] beroep in cassatie in. De Hoge Raad, onder leiding van vice-president D.H. Beukenhorst, heeft op 23 februari 2007 uitspraak gedaan. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in de middelen zijn aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda was om het beroep te verwerpen.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van [verzoeker] en bevestigt de beschikking van de rechtbank. Deze uitspraak heeft implicaties voor de rechtszekerheid omtrent de vaststelling van het Nederlanderschap en de gevolgen van naturalisatiebesluiten, vooral in het licht van de wetgeving die van toepassing was vóór 1 april 2003.