ECLI:NL:HR:2007:AZ2526
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid cassatieberoep in strafzaak tegen verdachte na uitreiking uitspraak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2007 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van een verdachte. De verdachte had beroep ingesteld tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 april 2001. De Hoge Raad onderzocht of de akte van uitreiking van de uitspraak aan de verdachte correct was uitgevoerd. De akte bevatte de personalia van de verdachte, diens ondertekening en een parketnummer dat overeenkwam met dat van het arrest van het Hof. Tevens was er een inkomststempel van het ressortparket met een onleesbare datum, maar het was duidelijk dat de akte na de uitreiking aan de verdachte weer in handen was gesteld van het Openbaar Ministerie op 7 april van een onduidelijk jaar. Dit leidde tot de conclusie dat de uitreiking meer dan twee weken voor het instellen van het cassatieberoep op 11 november 2005 had plaatsgevonden. Hierdoor was de verdachte bekend met de bestreden uitspraak, wat volgens artikel 432, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering betekende dat hij niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn beroep. De Hoge Raad verklaarde de verdachte dan ook niet-ontvankelijk in het cassatieberoep.