ECLI:NL:HR:2007:AZ2526

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03337/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep in strafzaak tegen verdachte na uitreiking uitspraak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2007 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van een verdachte. De verdachte had beroep ingesteld tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 april 2001. De Hoge Raad onderzocht of de akte van uitreiking van de uitspraak aan de verdachte correct was uitgevoerd. De akte bevatte de personalia van de verdachte, diens ondertekening en een parketnummer dat overeenkwam met dat van het arrest van het Hof. Tevens was er een inkomststempel van het ressortparket met een onleesbare datum, maar het was duidelijk dat de akte na de uitreiking aan de verdachte weer in handen was gesteld van het Openbaar Ministerie op 7 april van een onduidelijk jaar. Dit leidde tot de conclusie dat de uitreiking meer dan twee weken voor het instellen van het cassatieberoep op 11 november 2005 had plaatsgevonden. Hierdoor was de verdachte bekend met de bestreden uitspraak, wat volgens artikel 432, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering betekende dat hij niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn beroep. De Hoge Raad verklaarde de verdachte dan ook niet-ontvankelijk in het cassatieberoep.

Uitspraak

9 januari 2007
Strafkamer
nr. 03337/05
JB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 april 2001, nummer 22/003004-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. J.Y. Taekema, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van mr. Taekema op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. De aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken houden - voor zover voor de beoordeling van belang - het volgende in:
(i) de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2001 welke op 24 januari 2001 is uitgereikt aan verdachtes moeder nu verdachte niet werd aangetroffen op het ingevulde adres;
(ii) het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 maart 2001 waaruit blijkt dat de verdachte noch een raadsman ter terechtzitting is verschenen en alwaar verstek tegen de verdachte is verleend;
(iii) het arrest van 3 april 2001 waarbij de verdachte bij verstek is veroordeeld;
(iv) een akte van uitreiking dat op 13 februari 2002 is getracht de mededeling uitspraak aan de verdachte uit te reiken;
(v) een akte van uitreiking dat op 16 juli 2002 de mededeling uitspraak op de voet van art. 588, derde lid, aanhef en onder c, Sv, is uitgereikt aan de griffier;
(vi) een akte van uitreiking dat de mededeling uitspraak aan de verdachte in persoon is uitgereikt. Die akte bevat links onderaan de vermelding: "Adres voor terugzending Ressortsparket te 's-Gravenhage Postbus 20302 2500 EH 's-Gravenhage";
(vii) een akte rechtsmiddel dat de verdachte op 11 november 2005 beroep in cassatie heeft ingesteld.
2.2. De onder (vi) bedoelde akte, waarvan het origineel zich bij de stukken bevindt, is voorzien van de personalia van de verdachte en van diens ondertekening alsmede van een parketnummer, overeenkomend met dat van het arrest van het Hof van 3 april 2001, terwijl het tevens een inkomststempel van het ressortparket te 's-Gravenhage bevat met de datum 7 april (het jaartal is onleesbaar).
2.3. Uit het voorgaande kan bezwaarlijk anders worden afgeleid dan dat de akte na de uitreiking daarvan aan de verdachte in persoon weer in handen is gesteld van het Openbaar Ministerie op 7 april van enig jaar, welke datum moet hebben gelegen voor de datum van het instellen van het cassatieberoep, 11 november 2005. Dat brengt mee dat de uitreiking van die akte meer dan twee weken voorafgaand aan 11 november 2005 aan de verdachte in persoon moet hebben plaatsgevonden zodat zich toen een omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in art. 432, tweede lid, Sv waaruit voortvloeit dat de verdachte met de bestreden uitspraak bekend was. Gelet daarop kan de verdachte niet worden ontvangen in het beroep.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 9 januari 2007.