ECLI:NL:HR:2006:AZ2724

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/094HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard tegen tussenbeschikking inzake faillietverklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2006 uitspraak gedaan over een cassatieberoep van [verzoekster] tegen een tussenbeschikking van het gerechtshof te Arnhem. De achtergrond van de zaak betreft een verzoek van Bank Bercoop N.V. aan de rechtbank Zutphen om [verzoekster] in staat van faillissement te verklaren. Tijdens de behandeling op 8 juni 2006 heeft [verzoekster] aangevoerd dat de rechtbank onbevoegd was, omdat haar statutaire zetel recentelijk was verplaatst. De rechtbank verwierp deze betwisting en hield het verzoek aan voor verdere behandeling.

[Verzoekster] ging in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank, maar het gerechtshof verklaarde haar op 13 juli 2006 niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. Dit leidde tot het cassatieberoep bij de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde dat de beschikking van het hof een tussenbeschikking was, waartegen tussentijds beroep in cassatie niet openstond. Dit was gebaseerd op artikel 401a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verbinding met artikel 426 lid 4 van hetzelfde wetboek.

De Hoge Raad concludeerde dat [verzoekster] niet-ontvankelijk was in haar cassatieberoep, omdat er geen uitdrukkelijk dictum was gegeven dat het geding omtrent de verzochte faillietverklaring beëindigde. De uitspraak van de Hoge Raad werd gedaan door vice-president D.H. Beukenhorst en de overige raadsheren, en werd openbaar uitgesproken op 22 december 2006.

Uitspraak

22 december 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/094HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
BANK BERCOOP N.V.,
gevestigd te Oldeberkoop, gemeente Oosterwolde,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 30 mei 2006 ter griffie van de rechtbank te Zutphen ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: Bank Bercoop - zich gewend tot die rechtbank en verzocht verzoekster tot cassatie - verder te noemen: [verzoekster] - in staat van faillissement te verklaren.
De rechtbank heeft het verzoek behandeld ter terechtzitting van 8 juni 2006. Tijdens deze zitting heeft [verzoekster] voorafgaande aan haar inhoudelijk verweer aangevoerd dat de rechtbank te Zutphen op grond van het bepaalde in art. 2 F. onbevoegd is, nu de statutaire zetel van [verzoekster] bij notariële akte van 29 mei 2006 is verplaatst van [plaats A] naar [plaats B].
Bij beschikking van 8 juni 2006 heeft de rechtbank de betwisting van haar bevoegdheid verworpen en in verband met een voorstel tot minnelijke regeling het verzoek aangehouden met bepaling dat het verzoek opnieuw wordt behandeld in raadkamer van 22 juni 2006.
Tegen deze beschikking heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. In hoger beroep heeft [verzoekster] verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en te beslissen dat de rechtbank te Zutphen zich onbevoegd had dienen te verklaren.
Na mondelinge behandeling op 10 juli 2006 heeft het hof bij beschikking van 13 juli 2006 [verzoekster] op grond van art. 270 lid 3 Rv. niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bank Bercoop heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep. De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 20 oktober 2006 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
In de beschikking van het hof is niet aan het geding omtrent de verzochte faillietverklaring van [verzoekster] met een uitdrukkelijk dictum een einde gemaakt. Die beschikking is dus een tussenbeschikking, waartegen tussentijds beroep in cassatie niet openstond (art. 401a lid 2 Rv. in verbinding met art. 426 lid 4 Rv.). [Verzoekster] kan derhalve in haar cassatieberoep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 22 december 2006.