ECLI:NL:HR:2006:AY8984
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vrijspraak in belastingfraudezaak rondom transfer van voetballer
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was betrokken bij een belastingfraudezaak die voortvloeide uit de transfer van de voetballer [betrokkene 1] van de Belgische club [A] naar [medeverdachte] in juni 1995. Het Openbaar Ministerie had de verdachte ten laste gelegd dat hij opdracht had gegeven tot het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangiften loonbelasting en het voorhanden hebben van valse bescheiden. Het Hof had de verdachte echter vrijgesproken van deze beschuldigingen.
De Hoge Raad oordeelde dat in cassatie niet kan worden getoetst of de feitenrechter terecht tot de conclusie is gekomen dat de verdachte vrijgesproken moest worden. De Hoge Raad bevestigde dat de feitenrechter de vrijheid heeft om te bepalen welke bewijsmaterialen hij relevant acht en dat deze beslissing niet in cassatie kan worden herzien, tenzij er sprake is van bijzondere gevallen. De Hoge Raad concludeerde dat de motivering van de vrijspraak door het Hof niet onbegrijpelijk was en dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het incidentele beroep.
De zaak benadrukt de grenzen van de toetsing in cassatie, vooral als het gaat om de waardering van bewijs door de feitenrechter. De Hoge Raad bevestigde dat de selectie en waardering van bewijs aan de feitenrechter zijn voorbehouden, ook als deze tot vrijspraak leidt. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waar de feitenrechter een vrijspraak heeft uitgesproken op basis van zijn eigen waardering van het bewijs.