Verweerder in cassatie (hierna: de Staat) heeft bij exploot van 11 september 2001 eiseres tot cassatie (hierna: NWH) gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en ten behoeve van de aanleg van de Hogesnelheidslijn-Zuid tussen Amsterdam en de Belgische grens gevorderd ten name van de Staat vervroegd uit te spreken de onteigening van de in de dagvaarding omschreven gedeelten ter grootte van 00.54.86 hectare (grondplannummer [001]), 00.31.40 hectare (grondplannummer [002]) en 00.02.05 hectare (grondplannummer [003]) van de onroerende zaken met de kadastrale aanduiding gemeente Hazerswoude, sectie [A], respectievelijk nrs. [004, 005 en 006], waarvan NWH als eigenaar is aangewezen en het bedrag van de schadeloosstelling vast te stellen op € 1.298.688,35 (ƒ 2.861.932,50).
Bij akte ter rolle van 15 januari 2002 heeft de Staat zijn eis aangevuld en gevorderd:
I (primair) te bepalen dat de Staat na inschrijving van het onteigeningsvonnis de krachtens de onteigening verkregen (bloot)eigendom, dat wil zeggen de eigendom belast met een recht van opstal ten name van de Staat onder voorwaarden als vermeld in een ter descente in het geding te brengen akte binnen één week na het onherroepelijk worden van het onteigeningsvonnis te koop zal dienen aan te bieden voor een door NWH te betalen bedrag van (€ 1.298.688,35 minus € 459.350,37) € 839.337,98 (ƒ 2.861.932,50 minus ƒ 1.012.275 = ƒ 1.849.657,50) (zodat per saldo voor het opstalrecht bij wege
van voorschot wordt betaald € 459.350,37 (ƒ 1.012.275,--) met bepaling dat de uiteindelijk te betalen schadeloosstelling voor het opstalrecht door de rechtbank bepaald zal worden op basis van de Onteigeningswet;
(subsidiair) te bepalen dat de Staat na het onherroepelijk worden van het rechterlijk vonnis waarbij de schadeloosstelling is bepaald de krachtens het in deze zaak gewezen vonnis door onteigening verkregen eigendom belast met een recht van opstal ten name van de Staat onder voorwaarden als verwoord in een in het geding te brengen akte, aan NWH te koop zal dienen aan te bieden, tegen een door de rechtbank op basis van de Onteigeningswet te bepalen schadeloosstelling;
te bepalen dat de Staat dit bijkomende schadebeperkende aanbod gestand zal doen gedurende een periode van twee maanden na inschrijving van het onteigeningsvonnis respectievelijk twee maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis omtrent de schadeloosstelling;
te bepalen dat er bij acceptatie van het primaire of subsidiaire aanbod verrekening zal dienen plaats te vinden met hetgeen als (voorschot op de) schadeloosstelling is voldaan, met inachtneming van een door de rechtbank te bepalen rentevergoeding;
en te bepalen dat door de inschrijving van het vonnis in de openbare registers de eigendom van het onteigende zal overgaan op de Staat, vrij van alle lasten en rechten daarop rustende;
II voorts - na vervulling van de voorgeschreven procesgang - bij afzonderlijk vonnis de aan NWH en eventueel aan derde belanghebbende(n) uit te keren schadeloosstelling(en) vast te stellen, met veroordeling van de Staat tot betaling van dat bedrag (die bedragen) voor zover niet reeds als voorschot uitgekeerd, een en ander met aanwijzing van een of meer nieuws- of advertentiebladen, waarin zowel het vonnis van onteigening als dat houdende vaststelling van de schadeloosstelling, nadat zij kracht van gewijsde zullen hebben verkregen, door de griffier bij uittreksel moeten worden bekend gemaakt, alle kosten rechtens.