ECLI:NL:HR:2006:AY3747
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Verplaatsing feitelijke leiding van een B.V. en redelijke verdragstoepassing in belastingkwesties
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, een inwoner van België, is opgelegd over de periode van 24 oktober 1996 tot en met 31 december 1996. De aanslag werd aanvankelijk vastgesteld op een belastbaar binnenlands inkomen van ƒ 6.632.983, maar na bezwaar werd deze verminderd tot nihil door het Hof. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep ongegrond is. De Hoge Raad oordeelt dat de feitelijke leiding van de B.V. op het moment van de aandelenvervreemding op 16 december 1996 in België was en dat Nederland geen heffingsbevoegdheid heeft over de winst die uit deze vervreemding voortvloeit. De Hoge Raad heeft de argumenten van de Staatssecretaris verworpen, waaronder de stelling dat de verplaatsing van de feitelijke leiding van de B.V. niet correct was vastgesteld door het Hof. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de toepassing van belastingverdragen en de beoordeling van de woonplaats van vennootschappen in relatie tot hun feitelijke leiding. Dit arrest bevestigt dat de plaats van feitelijke leiding bepalend is voor de heffingsbevoegdheid van Nederland in belastingkwesties.