ECLI:NL:HR:2006:AX8639
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Verjaring van overtreding van de Leerplichtwet 1969 als voortdurend delict
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juli 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de verjaring van een overtreding van artikel 2.1 van de Leerplichtwet 1969, die wordt gekarakteriseerd als een voortdurend delict. De verdachte, geboren in 1951, werd beschuldigd van het niet naleven van de leerplicht gedurende een periode van schoolverzuim van 1 november 2001 tot 1 augustus 2002. De Hoge Raad oordeelde dat de verjaringstermijn pas begint te lopen na het einde van de periode waarin van geregeld schoolbezoek geen sprake is. Dit betekent dat de verjaringstermijn pas op de dag na 1 augustus 2002 is ingegaan.
De Hoge Raad concludeerde dat het hof de tenlastelegging correct heeft geïnterpreteerd als een aaneengeschakelde periode van schoolverzuim, wat resulteert in de kwalificatie van het verzuim als één enkel delict. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie die door de verdachte zijn ingediend, niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het hof werd niet als onjuist of onterecht beoordeeld, en er waren geen gronden aanwezig om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen.
De Advocaat-Generaal Knigge had geconcludeerd dat het beroep verworpen moest worden, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De uitspraak werd gedaan door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, en werd uitgesproken in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker. De zaak benadrukt het belang van de verjaringstermijnen in het strafrecht, vooral in gevallen van voortdurende delicten zoals overtredingen van de leerplicht.