ECLI:NL:HR:2006:AX8639

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02049/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van overtreding van de Leerplichtwet 1969 als voortdurend delict

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juli 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de verjaring van een overtreding van artikel 2.1 van de Leerplichtwet 1969, die wordt gekarakteriseerd als een voortdurend delict. De verdachte, geboren in 1951, werd beschuldigd van het niet naleven van de leerplicht gedurende een periode van schoolverzuim van 1 november 2001 tot 1 augustus 2002. De Hoge Raad oordeelde dat de verjaringstermijn pas begint te lopen na het einde van de periode waarin van geregeld schoolbezoek geen sprake is. Dit betekent dat de verjaringstermijn pas op de dag na 1 augustus 2002 is ingegaan.

De Hoge Raad concludeerde dat het hof de tenlastelegging correct heeft geïnterpreteerd als een aaneengeschakelde periode van schoolverzuim, wat resulteert in de kwalificatie van het verzuim als één enkel delict. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie die door de verdachte zijn ingediend, niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het hof werd niet als onjuist of onterecht beoordeeld, en er waren geen gronden aanwezig om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen.

De Advocaat-Generaal Knigge had geconcludeerd dat het beroep verworpen moest worden, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De uitspraak werd gedaan door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, en werd uitgesproken in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker. De zaak benadrukt het belang van de verjaringstermijnen in het strafrecht, vooral in gevallen van voortdurende delicten zoals overtredingen van de leerplicht.

Uitspraak

4 juli 2006
Strafkamer
nr. 02049/05
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 maart 2005, nummer 22/005681-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 4 juli 2006.
Mr. De Hullu is buiten staat dit arrest te ondertekenen.