ECLI:NL:HR:2006:AV4112
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift tegen dagvaarding en de toepassing van de inkeerbepaling in belastingzaken
In deze zaak gaat het om een bezwaarschrift tegen een dagvaarding, waarbij de verdachte zich beroept op de inkeerbepaling uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te Arnhem. Het Hof had eerder het bezwaarschrift van de verdachte ongegrond verklaard, waarbij het Hof oordeelde dat de omstandigheden van het geval niet voorshands de conclusie rechtvaardigen dat er sprake is van inkeer. De Hoge Raad bevestigt dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een bezwaarschrift een summier karakter heeft en dat de rechter zich moet uitlaten over de doeltreffendheid van het verweer, met inachtneming van dit summiere karakter.
De verdachte, geboren in 1947 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft zich in deze zaak laten bijstaan door zijn advocaat, mr. R.B.H. Beune. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen moet worden. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften voor de loonbelasting en omzetbelasting in de periode van juni tot en met december 2002. Het Hof heeft geoordeeld dat de door de verdachte aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van inkeer, vooral gezien het tijdstip waarop de aanvullende informatie is verstrekt.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de juiste maatstaf heeft toegepast en dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad verwerpt het beroep, omdat er geen gronden zijn voor cassatie. De beschikking van het Hof blijft daarmee in stand, en de Hoge Raad bevestigt dat de verdachte niet kan worden vrijgesteld van strafvervolging op basis van de inkeerbepaling.