ECLI:NL:HR:2017:971

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
16/04059
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen dagvaarding en ontvankelijkheid van het cassatieberoep

Op 30 mei 2017 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen een dagvaarding, ingediend door de verdachte. Het beroep in cassatie was gericht tegen een beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 20 juni 2016, waarin het hof de vraag diende te beantwoorden of de tenlastegelegde handelingen als ontuchtig konden worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling het toetsingskader gehanteerd zoals eerder beschreven in ECLI:NL:HR:2006:AV4112, waarbij het hof terecht als uitgangspunt nam dat de handelingen in onderling verband en samenhang moesten worden bezien, evenals de overige feiten en omstandigheden van het geval.

De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard diende te worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit leidde tot de beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

De uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De beschikking is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor ontvankelijkheid in cassatie verduidelijkt, met name in zaken waar het belang van de partij in twijfel kan worden getrokken.

Uitspraak

30 mei 2017
Strafkamer
nr. S 16/04059 B
SG/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 20 juni 2016, nummer AV 000481-15, op een bezwaarschrift als bedoeld in art. 262, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben N. van der Laan en J.C. Dekkers, beiden advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 mei 2017.