ECLI:NL:HR:2005:AU4097

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02537/05 B en nr. 02538/05 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van een ander gerecht voor de vervolging van rechterlijk ambtenaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2005 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoekschrift van de Hoofdofficier van Justitie bij het Arrondissementsparket te 's-Gravenhage. Het verzoek betrof de aanwijzing van een ander gerecht voor de vervolging van twee rechterlijke ambtenaren die verdacht werden van strafbare feiten, namelijk de artikelen 285a en 361 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen de strekking van artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) uiteengezet, dat beoogt te waarborgen dat een rechterlijk ambtenaar die wordt verdacht van een strafbaar feit, in een onpartijdige omgeving wordt vervolgd. Dit is van belang om de schijn van bevoordeling of benadeling te vermijden.

De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Rechtbank te Arnhem als gerecht zou moeten worden aangewezen voor de vervolging en berechting van de betrokkenen. De Hoge Raad heeft echter besloten om de Rechtbank te Utrecht aan te wijzen, zodat het Openbaar Ministerie daar de vervolging en berechting kan uitvoeren, indien zij dit nodig oordeelt. De beslissing van de Hoge Raad is genomen in raadkamer, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren, evenals de griffier. Deze beschikking benadrukt het belang van een zorgvuldige en onpartijdige behandeling van zaken waarin rechterlijke ambtenaren betrokken zijn.

Uitspraak

11 oktober 2005
Strafkamer
nr. 02537/05 B en nr. 02538/05 B
DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het verzoekschrift van de Hoofdofficier van Justitie bij het Arrondissementsparket te 's-Gravenhage van 20 september 2005 tot aanwijzing van een ander gerecht als bedoeld in art. 510, eerste lid, Sv in de zaak betreffende:
1. [betrokkene 1].
2. [betrokkene 2].
1. Het verzoekschrift
De Hoofdofficier van Justitie heeft zich tot de Hoge Raad gewend met het verzoek een andere Rechtbank aan te wijzen voor de vervolging en berechting van de betrokkene.
2. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de Rechtbank te Arnhem zal aanwijzen als gerecht voor hetwelk - zo het Openbaar Ministerie bij die Rechtbank zulks nodig oordeelt - de vervolging en berechting zullen plaatshebben.
3. Beoordeling van het verzoekschrift
3.1. Uit het verzoekschrift en de daarbij overgelegde stukken blijkt:
a. dat tegen de betrokkenen aangifte is gedaan dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan de misdrijven van de art. 285a en 361 Sr;
b. dat de betrokkene sub 1, thans Advocaat-Generaal bij het Ressortsparket te 's-Gravenhage, destijds Officier van Justitie was bij het Arrondissementsparket te Rotterdam en dat de betrokkene sub 2 Advocaat-Generaal is bij genoemd Ressortsparket.
3.2. De strekking van art. 510 Sv is te waarborgen dat een rechterlijk ambtenaar die wordt verdacht van een strafbaar feit, in eerste of tweede aanleg zal worden vervolgd of berecht door een zodanige instantie dat de schijn van bevoordeling of benadeling van hem wordt vermeden. De vermijding van die schijn is ook van belang bij de beslissing van het openbaar ministerie om - in het geval dat jegens een rechterlijk ambtenaar een redelijke verdenking van een strafbaar feit is gerezen - al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid hetzij die ambtenaar (voorwaardelijk) niet te vervolgen, hetzij hem de gelegenheid te bieden strafvervolging te voorkomen door voldoening aan daartoe op de voet van art. 74 Sr gestelde voorwaarden.
Gelet daarop moet art. 510 Sv aldus worden uitgelegd dat in de in het eerste lid genoemde gevallen het openbaar ministerie dat naar de gewone regelen met de vervolging is belast, gehouden is een verzoek tot aanwijzing van een ander gerecht in te dienen in het geval dat naar zijn aanvankelijk oordeel een rechterlijk ambtenaar als verdachte van een strafbaar feit moet worden aangemerkt, opdat het openbaar ministerie bij het aan te wijzen gerecht beslist omtrent de verdere behandeling van de zaak (vgl. HR 17 februari 2004, NJ 2005, 144).
Opmerking verdient dat het voorgaande er niet aan in de weg staat dat het openbaar ministerie dat naar de gewone regelen met de vervolging is belast, steeds bevoegd is een dergelijk verzoek in te dienen, bijvoorbeeld indien het zich nog geen oordeel heeft gevormd over de vraag of een rechterlijk ambtenaar als verdachte van een strafbaar feit moet worden aangemerkt.
3.3. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek vatbaar is voor toewijzing en dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de Rechtbank te Utrecht aan als gerecht voor hetwelk, zo het Openbaar Ministerie bij die Rechtbank dit nodig oordeelt, de vervolging en berechting der zaak zullen plaatshebben.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer van 11 oktober 2005.