ECLI:NL:HR:2005:AT7217
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Heffing van rioolafvoerrecht door de gemeente Rotterdam en de vraag naar dienstverlening uit hoofde van algemeen belang
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 november 2002, betreffende een aanslag in de rioolrechten van de gemeente Rotterdam voor het jaar 1997. De belanghebbende ontving een voorlopige aanslag van ƒ 49.204,80 voor het afvoeren van afvalwater vanuit haar eigendom aan de a-straat 1 te Z. Na bezwaar tegen deze aanslag, werd deze gehandhaafd door de directeur van de Dienst Gemeentelijke Belastingen van de gemeente Rotterdam. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak bevestigde. Hierna heeft de belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad behandelt de klacht van de belanghebbende dat het Hof niet is ingegaan op de stelling dat de gemeente geen recht mag heffen voor een dienst die zij uit hoofde van het algemeen belang uit de algemene middelen moet bekostigen. De Hoge Raad verwijst naar de ontstaansgeschiedenis van artikel 229 van de Gemeentewet, waaruit blijkt dat de wetgever de mogelijkheid voor gemeenten om rioolrechten te heffen wilde laten voortbestaan, ongeacht of de werkzaamheden binnen het gebied van publieke taakuitoefening vallen. De Hoge Raad concludeert dat de opvatting van de belanghebbende onjuist is en dat het middel niet tot cassatie kan leiden.
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 10 juni 2005 door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.