ECLI:NL:HR:2005:AT4534

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/107HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vordering tot betaling na conservatoire beslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A. Meijer, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De verweerster had de eiser gedagvaard voor de rechtbank te Middelburg en vorderde een betaling van ƒ 99.633,75, vermeerderd met rente. De rechtbank had de vordering op 30 mei 2001 afgewezen. De verweerster ging in hoger beroep en wijzigde haar vordering, die uiteindelijk door het hof werd toegewezen in een eindarrest op 10 oktober 2003. De eiser ging tegen dit arrest in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiser niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerster op nihil zijn begroot. De uitspraak is gedaan door de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel en is openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman.

Uitspraak

8 juli 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/107HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.A. Meijer,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploot van 20 april 2000 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te Middelburg en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet of andere voorziening, [eiser] te veroordelen om aan haar tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van ƒ 99.633,75, vermeerderd met de overeengekomen rente van 6% per jaar over een bedrag van ƒ 50.000,-- sedert 1 januari 2000 tot aan de dag der algehele voldoening.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
Vervolgens heeft [verweerster] haar vordering vermeerderd met een totaalbedrag van ƒ 411,18, zijnde de kosten van het door haar op 17 april 2000 gelegde conservatoire beslag op de goederen van [eiser].
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 mei 2001 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Daarbij heeft zij haar vordering in hoofdsom verminderd tot een bedrag van ƒ 60.000,-- en de grondslag van haar eis gewijzigd.
Bij tussenarrest van 20 september 2002 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [eiser] en bij eindarrest van 10 oktober 2003 het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de in hoger beroep gewijzigde vordering van [verweerster] alsnog toegewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 9 mei 2005 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 8 juli 2005.