ECLI:NL:HR:2005:AT3989

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
40642
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoge Raad oordeelt over niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen blokkade teruggaaf omzetbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de teruggaaf van omzetbelasting voor de maanden mei en juli 2002. De Inspecteur had bij brief van 11 oktober 2002 meegedeeld dat de teruggaaf geblokkeerd zou worden in afwachting van de afronding van een boekenonderzoek. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt, maar het Hof verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof dit ten onrechte heeft gedaan. De brief van de Inspecteur bevatte geen schriftelijke weigering om een besluit te nemen, zoals vereist onder artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad oordeelde dat de mededeling van de Inspecteur niet meer was dan een voorlopige mededeling en dat de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit op het verzoek om teruggaaf nog niet was verstreken. Hierdoor was het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard door de Inspecteur. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten, en het beroep in cassatie gegrond verklaard. Tevens is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

Nr. 40.642
15 april 2005
WH
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 november 2003, nr. P02/06403, betreffende teruggaaf omzetbelasting.
1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Belanghebbende heeft over de tijdvakken mei en juli 2002 aangiften omzetbelasting gedaan en daarbij verzocht teruggaaf te verlenen voor bedragen van € 43.076 respectievelijk € 30.129.
1.2. Bij brief van 11 oktober 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hangende een boekenonderzoek dat inmiddels was ingesteld, de teruggaaf voor de maand juli 2002 zou worden geblokkeerd totdat het onderzoek zou zijn afgerond.
Belanghebbende heeft bij brief van 16 oktober 2002 hiertegen, alsmede tegen het blokkeren van teruggaaf omzetbelasting over de maand mei 2002, bezwaar gemaakt.
1.3. Bij schrijven van 29 oktober 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat het fiscaalrechtelijk niet mogelijk is om bezwaar te maken tegen een "blokkade teruggaaf omzetbelasting". Belanghebbende heeft dit schrijven aangemerkt als een uitspraak op bezwaar tegen een schriftelijke weigering een beschikking te geven op het verzoek teruggaaf te verlenen, en is daartegen in beroep gekomen bij het Hof.
1.4. Het Hof heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. De inhoud van de brief van de Inspecteur van 29 oktober 2002, waartegen belanghebbende beroep heeft ingesteld bij het Hof, laat geen andere conclusie toe dan dat in die brief is vervat een beslissing om belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar gemaakte bezwaar tegen de beslissing van de Inspecteur van 11 oktober 2002 de teruggaaf van omzetbelasting te blokkeren hangende het boekenonderzoek. Die uitspraak kon belanghebbende, van mening zijnde dat tegen de inhoud van de brief van de Inspecteur van 11 oktober 2002 wel het rechtsmiddel van bezwaar openstond, ter toetsing voorleggen aan het Hof. Het Hof heeft derhalve het beroep van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Hieruit volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3.2. De brief van de Inspecteur van 11 oktober 2002 bevat geen beslissing in de zin van artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Die brief houdt niet meer in dan een mededeling die erop neer komt dat voorlopig nog geen besluit, in welke zin ook, zal worden genomen over belanghebbendes verzoek om teruggaaf. Daarmee is het geen beslissing inzake de procedure die zal worden gevolgd bij het voorbereiden van de beslissing op het verzoek.
3.3. Anders dan het middel stelt, houdt de brief van de Inspecteur van 11 oktober 2002 ook geen weigering in om op het verzoek om teruggaaf een besluit te nemen. Ingevolge artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen mocht de Inspecteur, gerekend vanaf het tijdstip van ontvangst van het verzoek, een jaar de tijd nemen om daarop een besluit te nemen. Op 11 oktober 2002 was die termijn nog niet verstreken. Zo lang de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit op een aanvraag niet is verstreken, is het betrokken bestuursorgaan wettelijk niet gehouden mee te delen dat en waarom het nog niet zo ver is dat het een besluit kan of wil nemen. Indien het dan toch, zoals in het onderhavige geval de Inspecteur deed met zijn brief van 11 oktober 2002, een mededeling van die aard doet, is dat niet een schriftelijke weigering in de zin van artikel 6:2, letter a, Awb om op de aanvraag een besluit te nemen.
3.4. Uit het hiervóór in 3.3 overwogene volgt dat de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het daartegen bij het Hof ingestelde beroep is mitsdien ongegrond.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten,
verklaart het bij het Hof ingestelde beroep ongegrond,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 348, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2005.