In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 juni 2018. De rechtbank had het beroep van belanghebbende tegen een aanslag in de watersysteemheffing voor het jaar 2017 niet-ontvankelijk verklaard. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een aanslag opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat belanghebbende niet eerst bezwaar had gemaakt tegen de WOZ-beschikking, die de basis vormde voor de aanslag. In hoger beroep stelde belanghebbende dat de brief van de heffingsambtenaar van 2 juni 2017 een uitspraak op bezwaar was, maar het Hof oordeelde dat deze brief enkel informatief was en geen uitspraak op bezwaar bevatte. Het Hof volgde de heffingsambtenaar in zijn uitleg dat de brief geen beslissing in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. Het Hof concludeerde dat de rechtbank terecht het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de heffingsambtenaar nog niet had beslist op het bezwaar tegen de aanslag. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.