ECLI:NL:HR:2005:AT3988
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over omzetbelasting en privé-gebruik van een personenauto
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de teruggaaf van omzetbelasting. De belanghebbende, een ondernemer die een optiekzaak exploiteert onder de naam 'A', had over het tijdvak december 2001 een bedrag van ƒ 13.784 aan omzetbelasting voldaan. Na bezwaar tegen dit bedrag verzocht de belanghebbende om teruggaaf van ƒ 311,34, maar dit verzoek werd door de Inspecteur afgewezen. Hierop volgde een beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende een personenauto, die tot het bedrijfsvermogen behoort, ook voor privé-doeleinden heeft gebruikt. De belasting die drukt op het houden van deze auto is op basis van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 in aftrek gebracht. In de aangifte is een correctie van ƒ 1566,70 opgenomen voor het privé-gebruik, conform artikel 15, lid 6 van de Wet en de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de verhoging van de correctie als gevolg van wijzigingen in de Wet IB 2001 niet in strijd is met artikel 17, lid 6 van de Zesde richtlijn. De Hoge Raad oordeelde dat de wijzigingen in artikel 15 van de Beschikking geen verandering hebben gebracht in de strekking van dat artikel, dat is bedoeld om aftrek uit te sluiten naar de mate van privé-gebruik. De middelen van de belanghebbende faalden, en de Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond, zonder termen voor een veroordeling in de proceskosten.