ECLI:NL:HR:2005:AT3561
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2005 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld vóór de einduitspraak, wat in strijd is met de bepalingen van artikel 427 en 432 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat een cassatieberoep dat vóór de einduitspraak wordt ingesteld, niet ontvankelijk kan zijn. Dit betekent dat de verdachte niet in het cassatieberoep kan worden ontvangen.
Daarnaast werd vastgesteld dat de akte van cassatie die na de einduitspraak was opgemaakt, niet voldeed aan de vereisten van artikel 450, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering. De akte was niet opgemaakt naar aanleiding van een bijzondere schriftelijke volmacht van de verdachte, maar vanwege administratieve verwerkingsproblemen. Hierdoor kon de verdachte ook niet in dit cassatieberoep worden ontvangen.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep, waardoor de middelen van cassatie buiten bespreking zijn gelaten. Deze uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedurele stappen bij het indienen van een cassatieberoep in strafzaken.