ECLI:NL:HR:2001:AB3239

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00286/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 oktober 2001 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 en had beroep in cassatie ingesteld na een niet verschenen zitting op 25 oktober 1999. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte op die datum een akte had ingediend waarin hij beroep in cassatie aantekende tegen een arrest dat volgens hem op diezelfde dag was gewezen. Echter, de Hoge Raad concludeerde dat de verdachte niet ontvankelijk kon worden verklaard in zijn beroep, omdat het beroep in cassatie niet tijdig was ingesteld volgens de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering. Artikel 427, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering stelt dat beroep in cassatie kan worden ingesteld tegen vonnissen of arresten die zijn gegeven, terwijl artikel 432 regelt binnen welke termijn na de einduitspraak het beroep in cassatie moet worden ingesteld. De Hoge Raad oordeelde dat het niet verenigbaar is dat een beroep in cassatie vóór de einduitspraak ontvankelijk zou zijn. Daarom werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.

Uitspraak

23 oktober 2001
Strafkamer
nr. 00286/00
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 8 november 1999, parketnummer 21/000870-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft verstaan dat de verdachte wat betreft het bij inleidende dagvaarding onder 3. en 4. tenlastegelegde verzet heeft gedaan en in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 21 december 1998, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van 1. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994" en 2. "overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van tweeduizend gulden, subsidiair vijfendertig dagen hechtenis, met ten aanzien van feit 1. ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. De aan de Hoge Raad toegezonden stukken houden onder meer het volgende in:
(i) de verdachte is gedagvaard voor de terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 1999 op de wijze als voorzien in art. 588, derde lid onder a, Sv;
(ii) op de onder (i) bedoelde dagvaarding staat onder meer vermeld: "Tegen een uitspraak kan beroep in cassatie worden ingesteld. In het algemeen loopt de termijn van het aanwenden van dit rechtsmiddel slechts gedurende
14 dagen na de uitspraak";
(iii) het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 25 oktober 1999 houdt in dat de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen;
(iv) de akte cassatie houdt in dat de verdachte op 25 oktober 1999 ter griffie van het Gerechtshof te Arnhem is verschenen en verklaarde beroep in cassatie in te stellen tegen "het arrest d.d. 08-11-99"; boven deze datum is onder een weglakking leesbaar "25-10-99".
3.2. Kennelijk heeft de verdachte op 25 oktober 1999 beroep in cassatie ingesteld tegen een volgens hem op die datum door het Hof gewezen arrest en is naderhand de datum waarop het door de verdachte bedoelde arrest in werkelijkheid is gewezen op die akte vermeld.
3.3. Art. 427, eerste lid, Sv houdt in dat beroep in cassatie kan worden ingesteld tegen "de vonnissen of arresten als uitspraak gegeven", terwijl art. 432 van dat wetboek regelt binnen welke termijn "na de einduitspraak" het beroep in cassatie moet worden ingesteld. Met die bewoordingen is niet verenigbaar dat een vóór de einduitspraak ingesteld beroep in cassatie ontvankelijk zou zijn.
3.4. De verdachte kan derhalve niet in het beroep worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, G.J.M. Corstens, J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 23 oktober 2001.