In deze zaak gaat het om een hoger beroep van B.V.[X] tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De zaak betreft de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2008, waarbij de Inspecteur een verlies voor dat jaar had vastgesteld. Belanghebbende had een boerderij met opstallen en landbouwgronden gekocht met de intentie deze te ontwikkelen als bedrijfsterrein. Na de sloop van de boerderij in 2001, wilde belanghebbende een afwaardering van € 481.007 toepassen op haar balans in 2008, met een beroep op de foutenleer. De Inspecteur had deze afwaardering niet toegestaan, wat leidde tot het hoger beroep.
Tijdens de zitting werd het standpunt van belanghebbende dat de sloop van de boerderij leidde tot een waardevermindering van de voorraad, betwist door de Inspecteur. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat de sloop noodzakelijk was en dat de boerderij met opstallen als voorraad moest worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat de waarde van de voorraad niet lager was dan de kostprijs en dat er geen sprake was van een herstelbare fout in de zin van de foutenleer. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbende om voldoende bewijs te leveren voor haar stellingen en de toepassing van de foutenleer in belastingzaken. Het Hof oordeelde dat de intentie van belanghebbende om de boerderij te verhuren niet aannemelijk was gemaakt, en dat de sloop niet op last van de gemeente was uitgevoerd. De beslissing van het Hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst op de verantwoordelijkheden van belastingplichtigen bij het indienen van bezwaar en beroep.