ECLI:NL:HR:2005:AS3538

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38529
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de plaats van onttrekking voor de omzetbelasting van een verdwenen auto onder douaneregeling

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 juli 2002. De zaak betreft een uitnodiging tot betaling van douanerechten en omzetbelasting aan X B.V. te Z, waarbij de belanghebbende is uitgenodigd tot betaling van bedragen van ƒ 2686,90 aan douanerechten en ƒ 5172,30 aan omzetbelasting. Na bezwaar tegen deze uitnodigingen heeft de Inspecteur de uitspraken gehandhaafd, waarna de belanghebbende in beroep is gegaan bij het Hof. Het Hof heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de uitnodiging tot betaling voor de omzetbelasting ook vernietigd.

De Staatssecretaris heeft vervolgens cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal Mr. J.A.C.A. Overgaauw heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit het Communautair Douanewetboek, met name artikel 96, en dat de auto niet op de juiste wijze is aangemeld bij de douane. Dit leidde tot de conclusie dat de auto is onttrokken aan het douanetoezicht, wat gevolgen heeft voor de omzetbelasting.

De Hoge Raad heeft het beroep van de Staatssecretaris gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en het bij het Hof ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 21 januari 2005.

Uitspraak

Nr. 38.529
21 januari 2005
whk
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 juli 2002, nr. 98/00188, betreffende na te melden aan X B.V. te Z gedane uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting.
1. Uitnodigingen tot betaling, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbende is bij één aanslagbiljet van 5 september 1997 uitgenodigd tot betaling van bedragen van ƒ 2686,90 aan douanerechten en ƒ 5172,30 aan omzetbelasting. De uitnodigingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraak inzake de omzetbelasting in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de bestreden uitspraak vernietigd alsmede de uitnodiging tot betaling voor zover deze de omzetbelasting betreft. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Mr. J.A.C.A. Overgaauw heeft op 24 juli 2003 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Vaststaat dat belanghebbende niet is nagekomen zijn uit artikel 96 van het Communautair Douanewetboek (hierna: het CDW) voortvloeiende verplichting om de auto binnen de gestelde termijn ongeschonden aan het kantoor van bestemming aan te brengen, onder overlegging van de vereiste exemplaren van de aangifte en met inachtneming van de door de bevoegde autoriteiten getroffen identificatiemaatregelen. In 's Hofs uitspraak ligt besloten dat de auto evenmin onder overlegging van de vereiste exemplaren van de aangifte is aangebracht bij een ander kantoor van bestemming, in de zin van artikel 356, lid 3, van de Uitvoeringsverordening CDW (tekst 1996), en tevens dat met betrekking tot het feitelijke vervoer van de goederen niets is komen vast te staan.
Dit kan tot geen andere conclusie leiden dan dat de auto is onttrokken aan het aan het douanevervoer verbonden douanetoezicht in de zin van artikel 203 van het CDW en mitsdien van artikel 18, lid 1, letter c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Daaraan doet niet af dat, naar door het Hof is vastgesteld, de auto het douanegebied van de Europese Gemeenschap (hierna: de EG) heeft verlaten en in Polen is geregistreerd, nu het vervoer niet is beëindigd onder toezicht van douaneautoriteiten in de EG (vgl. ook Hof van Justitie 12 februari 2004, Hamann International GmbH Spedition + Logistik, nr. C-337/01, Douane Update 2004-0159 en Douanerechtspraak 2004/29, in het bijzonder punt 32). In zoverre slaagt het middel.
3.2. Het middel slaagt ook voor het overige, op de gronden vermeld in het heden in de zaak met nummer 38528 tussen dezelfde partijen gewezen arrest. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verklaart het bij het Hof ingestelde beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2005.