ECLI:NL:HR:2004:AR7758
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de herziening van verliesvaststelling in vennootschapsbelasting en concernverhoudingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vennootschapsbelasting. De zaak betreft X B.V., die in beroep was gegaan tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 10 juli 2003. De Inspecteur had gelijktijdig met het vaststellen van de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1995, het verlies van dat jaar vastgesteld op ƒ 2.943.832. Later herzag de Inspecteur deze beschikking en stelde het verlies vast op ƒ 3.608.316. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelde dat het beroep gegrond was en vernietigde de uitspraak van het Hof. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie moest vergoeden, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens werd het griffierecht van € 348 aan belanghebbende vergoed.
De zaak draait om de vraag of belanghebbende, die deel uitmaakt van een concern, recht had op renteaftrek op een lening van de moedermaatschappij. Het Hof had geoordeeld dat het niet bedingen van rente niet op aandeelhoudersmotieven was gebaseerd, maar om zakelijke redenen was afgezien van het bedingen van rente. De Hoge Raad oordeelde echter dat bij de beoordeling van de zakelijke aard van de lening ook gekeken moest worden naar de omstandigheden waaronder een onafhankelijke derde zou hebben gehandeld. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven.