ECLI:NL:HR:2004:AR3513
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Verband tussen lening en dividenduitkering binnen fiscale eenheid
In deze zaak gaat het om de vraag of er een verband bestaat tussen een lening die door de Stichting aan een B.V. (onderdeel van een fiscale eenheid) is verstrekt en een dividenduitkering die door een andere B.V. (ook onderdeel van dezelfde fiscale eenheid) aan de Stichting is gedaan. De belanghebbende, een houdstermaatschappij, kreeg voor het jaar 1998 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd van ƒ 3.737.138. Na bezwaar werd deze aanslag door de Inspecteur gehandhaafd, maar het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en verlaagde de aanslag tot ƒ 3.625.462. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
Het Hof oordeelde dat, gezien de omstandigheden van de dividenduitkering en de kredietverstrekking, er geen sprake was van een in feite direct of indirect schuldig gebleven winstuitkering. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur niet had aangetoond dat er een verband bestond tussen de dividenduitkering en de kredietverstrekking zoals bedoeld in artikel 10a, lid 2, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en verklaarde het principale beroep van de Staatssecretaris ongegrond. De Hoge Raad oordeelde dat de belanghebbende ook op eigen kracht een lening bij een derde had kunnen verkrijgen en dat de omstandigheden rondom de dividenduitkering niet afdoen aan het oordeel van het Hof. De Staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1288.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, en is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2004.