ECLI:NL:HR:2004:AR2386

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/233HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Vereniging van Eigenaren Nirwana-Flat tegen een niet verschenen verweerder

In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaren Nirwana-Flat (hierna: VVE) op 27 oktober 1995 de verweerder in cassatie gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage. De VVE vorderde een betaling van ƒ 176.635,74, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Gedurende de procedure heeft de VVE haar vordering meerdere keren aangepast, waarbij bedragen zijn vermeerderd en verminderd. De rechtbank heeft op 3 juni 1998 een vonnis gewezen waarin de verweerder werd veroordeeld tot betaling van ƒ 226.152,99, met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De verweerder heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Het hof heeft in zijn eindarrest van 22 mei 2003 de vonnissen van de rechtbank vernietigd en de verweerder veroordeeld tot betaling van € 67.616,42, te vermeerderen met wettelijke rente. De VVE heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof. De verweerder is niet verschenen in de cassatieprocedure, waarop verstek is verleend.

De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de VVE in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerder op nihil zijn begroot. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden, zonder dat nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

10 december 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/233HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de rechtspersoonlijkheid bezittende VERENIGING VAN EIGENAREN NIRWANA-FLAT,
gevestigd te 's-Gravenhage,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: VVE - heeft bij exploot van 27 oktober 1995 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, bij voorraad uitvoerbaar, [verweerder] te veroordelen tot betaling een bedrag van ƒ 176.635,74, vermeerderd met de wettelijke rente en met een bedrag van ƒ 17.663,-- ter zake van buitengerechtelijke kosten.
Bij conclusie van repliek heeft VVE haar eis vermeerderd met een bedrag van ƒ 7.211,23 en verminderd met bedragen van ƒ 4.200,--, ƒ 847,35 en ƒ 2.298,88.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 16 juli 1997 een comparitie van partijen gelast.
Bij conclusie na comparitie van partijen heeft VVE haar vordering vermeerderd met een bedrag van ƒ 98.209,94 en verminderd met een bedrag van ƒ 2.352,--.
De rechtbank heeft bij vonnis van 3 juni 1998 [verweerder] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VVE te betalen een bedrag van ƒ 226.152,99, vermeerderd met de wettelijke rente over ƒ 223.652,99 vanaf de dag der dagvaarding (27 oktober 1995) tot aan de dag der voldoening, dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en overigens VVE bewijs opgedragen en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen beide vonnissen heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
VVE heeft bij memorie van antwoord haar vordering met een bedrag van ƒ 9.413,54 verminderd.
Bij tussenarrest van 18 januari 2001 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating aan de zijde van [verweerder] en bij tussenarrest van 6 maart 2003 [verweerder] tot bewijs door getuigen toegelaten en een comparitie van partijen gelast. Het hof heeft bij eindarrest van 22 mei 2003 beide vonnissen van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [verweerder] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VVE te betalen een bedrag van € 67.616,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 1995 tot aan de dag van volledige voldoening, het anders of meer gevorderde afgewezen, en de proceskosten van beide instanties gecompenseerd.
De drie vermelde arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen alle arresten van het hof heeft VVE beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
VVE heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt VVE in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 10 december 2004.