1 Zie 's hofs in cassatie niet bestreden rov. 1, waarin het hof de door de rechtbank in rov. 1a t/ 1d van haar vonnis vastgestelde feiten aan zijn beslissing ten grondslag legt.
2 Bij dagvaarding van 8 januari 2004. De cassatietermijn verstreek op 28 januari 2004.
3 Zie bijvoorbeeld Asser Hartkamp 4 II, 2001, nr. 284; Hartlief en Mendel, Verzekering en maatschappij, 2000 (Asser), p. 21 - 29; HR 17 september 2004, rechtspraak.nl LJN nr. AO8198, rov. 3.3.2; HR 12 maart 2004, rechtspraak.nl LJN nr. AO0970, rov. 3.3; HR 10 oktober 2003, NJ 2004, 22, rov. 3.4; HR 10 januari 2003, NJ 2003, 199, rov. 3.6.2; HR 11 oktober 2002, NJ 2003, 416, rov. 3.8; HR 31 maart 2000, NJ 2000, 357, rov. 3.3.
4 Zie bijvoorbeeld HR 12 november 2004, rechtspraak.nl LJN nr. AP9666, rov. 3.3 en 3.4; HR 17 september 2004, rechtspraak.nl LJN nr. AO8198, 3.3.2; HR 10 oktober 2003, NJ 2004, 22, rov. 3.5; HR 18 oktober 2002, NJ 2003, 258 m.nt. MMM, rov. 3.4; HR 11 oktober 2002, NJ 2003, 416, rov. 3.8 (verwijzend naar rov. 5 van het arrest van het hof) .
5 HR 11 juni 2004, NJ 2004, 604, rov. 3.4.4 levert, denk ik, een voorbeeld op van een geval zoals ik dat hier bedoel.
6 Voor beschouwingen op hetzelfde thema verwijs ik naar alinea 28 van de conclusie in zaaknr. C03/233HR, rechtspraak.nl LJN nr. AR2386 en naar de conclusies voor HR 29 maart 2002 en HR, kenbaar uit Civiele Conclusies 2002, p. 105 e.v. en Civiele Conclusies 2001, p. 96 respectievelijk.
7 De clausulering is ingegeven door het onderscheid dat gemaakt wordt tussen de rechtsgevolgen die door de partijverklaringen en het daardoor opgewekte vertrouwen teweeg worden gebracht enerzijds, en de rechtsgevolgen die uit de wet en redelijkheid en billijkheid voortvloeien anderzijds; en door de "overlap" of wisselwerking tussen beide categorieën, die, zoals in de volgende alinea's te bespreken, bij de uitleg van een overeenkomst een rol kan spelen; zie bijvoorbeeld Asser - Hartkamp 4 II, 2001, nrs. 281 en 282.
8 Een parafrase, ontleend aan het bekende arrest HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 m.nt. CJHB, rov. 2 (Ermes/Haviltex); zie ook Hijma c.s., Rechtshandeling en overeenkomst, 2004, nrs. 261 e.v.; T&C Burgerlijk Wetboek, 2003, Valk, Art. 6:248, aant. 2; Asser - Hartkamp 4 II, 2001, nr. 281.
9 Zie bijvoorbeeld Asser - Clausing - Wansink 5 IV, 1998, nr. 181.
10 Zie over deze gegevens - opnieuw - Asser - Hartkamp 4 II, 2001, nrs. 280 - 282;
11 O.a. HR 18 oktober 2002, NJ 2003, 258 m.nt. MMM, rov. 3.4; HR 12 januari 1996, NJ 1996, 683 m.nt. MMM, rov. 3.4 en 3.11; HR 24 september 1993, NJ 1993, 760, rov. 3.8; HR 28 april 1989, NJ 1990, 583 m.nt. MMM, rov. 3.3; (Enigszins) afwijkend Hartlief en Mendel c.s., Verzekering en maatschappij, 2000 (Asser), p. 14 en (vooral) p. 24 - 26 en Asser - Clausing - Wansink 5 IV, 1998, nr. 182.
12 Ten aanzien van het (deel)argument dat het hof grief II onbesproken zou hebben gelaten merk ik op dat het hof, anders dan de rechtbank (in de rov. 7 én 10 van het eindvonnis), de in grief II besproken tekstuele argumenten niet in zijn beoordeling van het uitlegprobleem heeft betrokken. In het licht van het feit dat het hof dit gegeven niet (in het nadeel van [eiser]) in aanmerking heeft genomen, was het allicht niet nodig, de grief die erop aandrong dat aan dat gegeven niet het gewicht toekwam dat de rechtbank eraan had gegeven, nog expliciet te bespreken.
13 Dat geldt ook voor het argument dat (zou zijn aangevoerd dat) er wel degelijk - grote - verschillen tussen de verzekeringen van Hagelunie en Aegon zouden bestaan. Er was niet aangevoerd (en het middel geeft ook niet aan) dat die verschillen voor de in dit geding relevante dekkingsomvang van (wezenlijke) betekenis waren.
14 Ik laat daarom maar voor wat het is, dat het middelonderdeel niet aangeeft waar [eiser] zich in de stukken op de hier bedoelde argumenten zou hebben beroepen.
15 HR 6 december 2002, NJ 2003, 63, rov. 3.5; HR 14 december 2001, NJ 2002, 73, rov. 3.3.3. "Vaste rechtspraak", zie o.m. HR 31 maart 1995, NJ 1995, 597 m.nt. HER; HR 20 mei 1988, NJ 1988, 779 ("kopje"); HR 3 februari 1967, NJ 1968, 32 m.nt. DJV; Burgerlijke Rechtsvordering, Rutgers, art. 221 (oud), aant. 2; Pitlo c.s., Het Nederlands burgerlijk recht, deel 7 (Bewijs), 2004, nrs. 105 en 106; Hugenholtz-Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands burgerlijk procesrecht, 2002, nr. 92.