ECLI:NL:HR:2004:AQ4239
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatie over niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in ontnemingsvordering wegens overschrijding van redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Openbaar Ministerie had een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ingediend, maar het Hof had het OM niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat er meer dan zeven jaren waren verstreken tussen de aankondiging van de ontnemingsvordering en de einduitspraak in appel, wat een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) met zich meebracht. De Hoge Raad stelde vast dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom in dit geval sprake was van een uitzonderlijk geval dat tot niet-ontvankelijkheid van het OM zou moeten leiden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof om het bestaande hoger beroep alsnog te behandelen.
De zaak begon met een ontnemingsvordering die op 16 oktober 1996 door de Officier van Justitie werd aangekondigd. De procedure kende een lange looptijd met meerdere rechtszittingen en uitspraken, waarbij de betrokkene in hoger beroep ging tegen eerdere beslissingen. De Hoge Raad benadrukte dat in ontnemingszaken, bij overschrijding van de redelijke termijn, in beginsel vermindering van het te betalen bedrag aangewezen is, en dat niet-ontvankelijkheid van het OM slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde is. De Hoge Raad concludeerde dat de motivering van het Hof tekortschiet en dat de zaak opnieuw beoordeeld moet worden door het Gerechtshof.