ECLI:NL:HR:2004:AO9513

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
39771
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Willekeurige afschrijving voor startende ondernemer met participatie in CV

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 januari 2003, nr. P01/01748, betreffende de beschikking van de Inspecteur over de afschrijving van een verlies in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De Inspecteur had het verlies vastgesteld op ƒ 21.969 en deze beschikking werd na bezwaar gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet is ingegaan op de stelling van de Inspecteur dat de afschrijving moet worden gemaximeerd tot het bedrag van de kapitaalinbreng, wat een belangrijk aspect van de zaak is.

Daarnaast heeft de Hoge Raad bepaald dat de Staat het griffierecht van € 87 aan belanghebbende moet vergoeden en dat de Staatssecretaris van Financiën wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en openbaar uitgesproken op 14 mei 2004.

Uitspraak

Nr. 39.771
14 mei 2004
whk
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 januari 2003, nr. P01/01748, betreffende na te melden beschikking als bedoeld in artikel 51a, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997, het bedrag van het verlies van dat jaar bij beschikking vastgesteld op ƒ 21.969. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij verweerschrift geconcludeerd tot vernietiging van 's Hofs uitspraak en tot verwijzing van het geding.
3. Beoordeling van het middel
Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 12 september 2003, nr. 38517, BNB 2003/366. Verwijzing moet volgen in verband met de door de Inspecteur voor het Hof aangevoerde stelling, dat de afschrijving moet worden gemaximeerd tot het bedrag van de kapitaalinbreng, aan de behandeling waarvan het Hof niet is toegekomen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2004.