ECLI:NL:HR:2004:AO8229
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken en de rol van ambtshalve bekendheid
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene, geboren in Marokko in 1974. De betrokkene was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 16.000, subsidiair 215 dagen hechtenis, op basis van een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel. De advocaat van de betrokkene, mr. M. Moszkowicz sr., heeft middelen van cassatie ingediend, waarbij hij betoogde dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontoereikend was gemotiveerd. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover deze vervangende hechtenis oplegde, maar heeft het beroep voor het overige verworpen.
De Hoge Raad heeft de overwegingen van het Hof overgenomen, maar heeft geoordeeld dat de ambtshalve bekendheid van het Hof met betrekking tot de winstmarge van cocaïne en heroïne niet kan worden aangemerkt als een wettig bewijsmiddel. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de schatting van de bruto winstmarge van cocaïne niet voldoende was onderbouwd met wettige bewijsmiddelen, en dat de schatting niet kon steunen op een feit van algemene bekendheid. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven.
De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht op het bestaande hoger beroep. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel, vooral in drugszaken, waar de bewijsvoering cruciaal is voor de uiteindelijke beslissing.