ECLI:NL:HR:2004:AO8229

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01689/03 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken en de rol van ambtshalve bekendheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene, geboren in Marokko in 1974. De betrokkene was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 16.000, subsidiair 215 dagen hechtenis, op basis van een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel. De advocaat van de betrokkene, mr. M. Moszkowicz sr., heeft middelen van cassatie ingediend, waarbij hij betoogde dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontoereikend was gemotiveerd. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover deze vervangende hechtenis oplegde, maar heeft het beroep voor het overige verworpen.

De Hoge Raad heeft de overwegingen van het Hof overgenomen, maar heeft geoordeeld dat de ambtshalve bekendheid van het Hof met betrekking tot de winstmarge van cocaïne en heroïne niet kan worden aangemerkt als een wettig bewijsmiddel. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de schatting van de bruto winstmarge van cocaïne niet voldoende was onderbouwd met wettige bewijsmiddelen, en dat de schatting niet kon steunen op een feit van algemene bekendheid. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven.

De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht op het bestaande hoger beroep. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel, vooral in drugszaken, waar de bewijsvoering cruciaal is voor de uiteindelijke beslissing.

Uitspraak

15 juni 2004
Strafkamer
nr. 01689/03 P
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 maart 2003, nummer 20/001484-02, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 13 december 2001 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.000,--, subsidiair 215 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. M. Moszkowicz sr., advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voorzover daarbij vervangende hechtenis is opgelegd en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt erover dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontoereikend is gemotiveerd, omdat de in de bestreden uitspraak aangenomen winstmarge van cocaïne niet is te ontlenen aan de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen als bedoeld in art. 511f Sv.
3.2. Met betrekking tot het in het middel bedoelde punt luiden de door het Hof in de bestreden uitspraak overgenomen overwegingen van de Rechtbank:
"Met betrekking tot de in- en verkoopprijs en winstmarge van heroïne:
In het financieel onderzoek wordt alleszins aannemelijk gemaakt aan de hand van wettige bewijsmiddelen, dat de inkoopprijs van heroïne f. 32,- per gram bedroeg en de verkoopprijs gemiddeld f. 80,- per gram, zodat de bruto winstmarge per gram gemiddeld op f. 48,- uitkomt. De rechtbank zal hiervan bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit gaan.
Met betrekking tot de in- en verkoopprijs en winstmarge van cocaïne:
In het financieel onderzoek wordt geen inkoopprijs van cocaïne genoemd. [Betrokkene] noch [medeverdachte 1] laat zich hierover uit en evenmin is hierover informatie te vinden in verklaringen van getuigen en/of telefoongesprekken. Wel is uit verklaringen van afnemers van cocaïne af te leiden dat de verkoopprijs om en nabij de f. 80,-- per gram bedroeg. Ambtshalve is het de rechtbank bekend dat de gemiddelde bruto winstmarge van cocaïne en die van heroïne elkaar niet veel plegen te ontlopen. Uitgaande van een verkoopprijs van f. 80,-- per gram is dan ook de bruto winstmarge te stellen op gemiddeld f. 48,-- per gram cocaïne."
3.3. Aldus heeft het Hof de schatting van de bruto winstmarge bij de verkoop van de cocaïne erop gebaseerd dat hem ambtshalve bekend is dat de gemiddelde bruto winstmarge van cocaïne en heroïne elkaar niet veel plegen te ontlopen. Derhalve heeft het Hof de schatting in dit opzicht niet ontleend aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen en evenmin aan een feit van algemene bekendheid. De schatting is in zoverre niet toereikend gemotiveerd.
3.4. Het middel is mitsdien gegrond.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 15 juni 2004.