ECLI:NL:HR:2004:AO4493
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem inzake vennootschapsbelasting X B.V.
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 13 december 2002, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd aan X B.V. voor het jaar 1997. De aanslag was vastgesteld op een belastbaar bedrag van ƒ 4.780.401, maar na bezwaar van de belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. Het Gerechtshof heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot ƒ 3.736.051.
De Staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak cassatie ingesteld, waarop de belanghebbende een verweerschrift heeft ingediend en tevens incidenteel beroep in cassatie heeft ingesteld. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende recht had op willekeurige afschrijving van de door haar aangeschafte installaties, maar dat de Inspecteur de energie-investeringsaftrek terecht had geweigerd omdat de wettelijk vereiste verklaring van de Minister van Economische Zaken niet was afgegeven. Het Hof oordeelde echter ten onrechte dat het beroep van de belanghebbende op de energie-investeringsaftrek ongegrond was.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het middel van de Staatssecretaris faalt, maar dat het incidentele beroep van de belanghebbende gegrond is. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en vermindert de aanslag tot een belastbaar bedrag van ƒ 3.280.051. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2004.