ECLI:NL:HR:2004:AO4143
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de ontvankelijkheid van een beroep inzake een intentieverklaring in faillissement
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen SHURGARD NEDERLAND B.V. en Mr. B.J. TIDEMAN, curator in het faillissement van Project Rijksstraatweg B.V. De zaak betreft een geschil over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat door Shurgard was ingesteld tegen een memo van de rechter-commissaris. Dit memo, gedateerd 18 juni 2003, bevestigde dat de rechter-commissaris niet instemde met de intentieverklaring die op 24 april 2003 door de curator aan Shurgard was voorgelegd. De curator had in zijn brief aan de rechter-commissaris aangegeven dat er geen overeenkomst met Shurgard was tot stand gekomen en vroeg om bevestiging van de rechter-commissaris dat deze geen toestemming had gegeven voor de intentieverklaring. De rechter-commissaris gaf aan dat er inmiddels interessantere biedingen waren voor het onroerend goed van Project Rijksstraatweg B.V. en dat de beslissing om niet in te stemmen met de intentieverklaring niet vatbaar was voor hoger beroep, behalve cassatie bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelde dat de curator geen verzoek had gedaan om goedkeuring of toestemming voor enige handeling, waardoor het memo van de rechter-commissaris slechts een informatieve mededeling was en niet als een beschikking kon worden aangemerkt. Hierdoor werd Shurgard niet-ontvankelijk verklaard in haar cassatieberoep. De Hoge Raad veroordeelde Shurgard tevens in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de curator waren begroot op € 267,69 aan verschotten en € 1.135,-- voor salaris.