ECLI:NL:HR:2004:AN7638
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de rechtmatigheid van conservatoire beslagen in België en Luxemburg
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rechtmatigheid van conservatoire beslagen die in België en Luxemburg zijn gelegd. De klaagster, geboren in 1941 en woonachtig in België, had een klaagschrift ingediend tegen de beslagleggingen, die waren opgelegd naar aanleiding van rechtshulpverzoeken in het kader van strafrechtelijke onderzoeken. De Rechtbank te Assen had het klaagschrift van de klaagster niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft het beslag op de aandelen van '[A] N.V.' en voor het overige ongegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de niet beargumenteerde rechtsklacht als middel moest worden aangemerkt, in tegenstelling tot de conclusie van de Advocaat-Generaal.
De Hoge Raad overwoog dat de Luxemburgse raadkamer een toereikende verdragsgrondslag had vastgesteld voor het leggen van beslag, en dat de klaagster geen gebruik had gemaakt van haar recht om te klagen over de geldigheid van de inbeslagneming. Dit leidde tot de conclusie dat de juistheid van het oordeel van de Rechtbank over de verdragsgrondslag in het midden kon blijven. De Hoge Raad merkte op dat Nederland en België ten tijde van het rechtshulpverzoek waren aangesloten bij het Europees Verdrag inzake het witwassen, wat de rechtmatigheid van de beslagen ondersteunt.
Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de klaagster, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden beschikking. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en vier raadsheren, en de beschikking werd openbaar uitgesproken.