ECLI:NL:HR:2003:AO0068

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00761/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.E. Haak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rolbeslissing inzake aanzegging in Turkije per post of rechtshulpverzoek

In deze rolbeslissing van de Hoge Raad der Nederlanden, gedateerd 16 december 2003, wordt ingegaan op de aanzegging aan een verdachte die in Turkije woont. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 april 2002. De verdachte, geboren in Turkije in 1958, heeft zijn woonadres in Turkije opgegeven, maar er bestaat twijfel over zijn daadwerkelijke woonplaats. De rolraadsheer heeft op 30 september 2003 een conclusie genomen waarin wordt verzocht om een rechtshulpverzoek aan de Turkse autoriteiten om de aanzegging te kunnen uitreiken. Dit verzoek is gedaan omdat de verdachte binnen twee maanden na de uitreiking van de aanzegging een schriftuur met middelen van cassatie moet indienen, anders is hij niet-ontvankelijk in zijn beroep.

De Hoge Raad oordeelt dat, gezien de twijfel over de woonplaats van de verdachte, het noodzakelijk is om een rechtshulpverzoek te doen. De aanzegging is eerder per post verzonden, maar de zekerheid over de ontvangst is niet gegarandeerd. De Procureur-Generaal wordt verzocht om de aanzegging via de juiste kanalen aan de verdachte te doen uitreiken. De rolbeslissing benadrukt het belang van de juiste procedure in het strafrecht, vooral wanneer het gaat om verdachten die in het buitenland verblijven. De beslissing is genomen door de Tweede Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad, waarbij de president W.E. Haak en griffier S.P. Bakker aanwezig waren.

Uitspraak

16 december 2003
Strafkamer
nr. 00761/03
EW/SB
Hoge Raad der Nederlanden
Tweede Enkelvoudige Kamer
Rolbeslissing
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 april 2002, nummer 20/000429-01,in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats] (Turkije).
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
Op een op de dienende dag gedaan verzoek van de rolraadsheer heeft de Advocaat-Generaal Machielse op de rolzitting van 30 september 2003 een conclusie genomen, welke ertoe strekt dat de Hoge Raad de gelegenheid biedt alsnog de in art. 435, eerste lid, Sv bedoelde aanzegging te doen uitreiken door middel van een rechtshulpverzoek aan de Turkse autoriteiten.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Aan de verdachte is de in art. 435, eerste lid, Sv bedoelde aanzegging per post toegestuurd aan het eertijds door hem opgegeven adres in Turkije, zulks overeenkomstig het bepaalde in art. 588, tweede lid, Sv
2.2. Onder meer ingeval het twijfelachtig is of een verdachte in het buitenland woont op het door hem opgegeven adres kan het openbaar ministerie "door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie" (art. 588, tweede lid, Sv), derhalve door middel van een rechtshulpverzoek, de uitreiking van een dagvaarding of aanzegging bewerkstelligen.
2.3. In aanmerking genomen dat op de verdachte de verplichting rust binnen een termijn van twee maanden na de uitreiking van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv door een raadsman een schriftuur met middelen van cassatie te doen indienen, bij gebreke waarvan de verdachte in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk is en dit beroep dus niet in behandeling kan worden genomen en voorts dat naar het oordeel van de rolraadsheer in het onderhavige geval niet met voldoende zekerheid vaststaat dat de verdachte in Turkije woont aan het door hem opgegeven adres, is er aanleiding te bepalen dat opnieuw een aanzegging als vorenbedoeld aan de verdachte wordt uitgereikt. Het komt aangewezen voor dat de Procureur-Generaal tot de Turkse autoriteiten een desbetreffend rechtshulpverzoek richt.
Het voorgaande brengt mee dat ook de mededeling van de rechtsdag als bedoeld in art. 436, tweede lid, Sv te dezen is vervallen.
3. Beslissing
De Tweede Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad:
Verzoekt de Procureur-Generaal de aanzegging van art. 435, eerste lid, Sv in deze zaak door middel van een rechtshulpverzoek aan de autoriteiten van Turkije aan de verdachte te doen uitreiken;
Voert de zaak in verband daarmee van de rol.
Deze rolbeslissing is gewezen door de president W.E. Haak in bijzijn van de griffier S.P. Bakker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2003.