ECLI:NL:PHR:2003:1
Parket bij de Hoge Raad
- G. Vermeulen
- Rechtspraak.nl
Rolbeslissing inzake rechtshulpverzoek voor aanzegging in Turkije
In deze zaak heeft het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 17 april 2002 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar voor opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift en brandstichting. De verdachte heeft cassatie ingesteld, maar er zijn geen middelen van cassatie ter griffie ontvangen. De mededeling van de rechtsdag in cassatie is verzonden naar het adres van de verdachte in Turkije, waar hij volgens de GBA met ingang van 26 november 2002 is vertrokken. De vraag rijst of deze wijze van mededeling in overeenstemming is met het Europees verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Artikel 436 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering stelt niet de eis dat de mededeling van de rechtsdag wordt betekend, maar volstaat met toezending per post. Dit roept de vraag op of deze procedure voldoet aan de eisen van het verdrag, dat voorschrijft dat de verzoekende partij de verdachte tijdig moet informeren over de tegen hem bestaande verdenking.
De conclusie van de advocaat-generaal is dat de mededeling van de rechtsdag niet kan worden beschouwd als een oproeping om te verschijnen, maar slechts als een verwittiging. Dit betekent dat de verdachte niet verplicht is om te verschijnen, omdat hij zelf geen woord mag voeren. De advocaat-generaal wijst erop dat de aanzegging van artikel 435 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering van groot belang is voor de positie van de verdachte in cassatie. Indien de termijn voor het indienen van cassatiemiddelen verstrijkt, kan het beroep niet ontvankelijk worden verklaard. Daarom is het van belang dat de verdachte op de hoogte is van deze termijn.
De advocaat-generaal concludeert dat de Hoge Raad de gelegenheid moet bieden om de aanzegging ex artikel 435 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering op de voorgeschreven wijze uit te reiken, namelijk via een rechtshulpverzoek aan de Turkse autoriteiten. Dit is in lijn met het voorbehoud dat Turkije heeft gemaakt, waarbij het vereist dat de betekening van een dagvaarding ten minste 40 dagen voor de verschijning plaatsvindt. De conclusie is dat de Hoge Raad moet zorgen voor een correcte procedurele afhandeling van de aanzegging, zodat de rechten van de verdachte gewaarborgd blijven.