ECLI:NL:HR:2003:AN7086

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01026/03 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de economische kamer van de rechtbank bij overtreding van de Afvalstoffenverordening Dordrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Rechtbank te Dordrecht, Economische Kamer. De verdachte was beschuldigd van het overtreden van artikel 12, lid 2 van de Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994, door op een andere dag dan vastgesteld door de gemeente huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden aan de inzameldienst. De Rechtbank had geoordeeld dat de economische kamer bevoegd was om kennis te nemen van deze overtreding, maar de verdediging betwistte deze bevoegdheid en stelde dat de kantonrechter bevoegd was. De Hoge Raad oordeelde dat de economische kamer inderdaad bevoegd was, omdat de overtreding onder de Wet op de economische delicten viel. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit. De Hoge Raad kwalificeerde het bewezenverklaarde feit als een overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10.10, eerste lid, (oud) van de Wet milieubeheer. De uitspraak van de Rechtbank werd in stand gelaten voor het overige, en de Hoge Raad concludeerde dat de gemeentelijke wetgever met de strafbedreiging in de Afvalstoffenverordening niet in strijd was met de Wet milieubeheer, waardoor de economische kamer bevoegd bleef.

Uitspraak

9 december 2003
Strafkamer
nr. 01026/03 E
SCR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Rechtbank te Dordrecht, Economische Kamer, van 1 april 2003, nummer
11/030222-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren [te geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats], ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave.
1. De bestreden uitspraak
De Economische Kamer van de Rechtbank heeft de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 15 van de Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994, strafbaar gesteld bij artikel 44 van de verordening" strafbaar verklaard doch bepaald dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden vonnis zal vernietigen, doch uitsluitend voorzover daarin is overwogen dat de Kantonrechter bevoegd is van het tenlastegelegde feit kennis te nemen alsmede ten aanzien van de kwalificatie en de toepasselijke wettelijke voorschriften, dat de Hoge Raad het bewezenverklaarde feit zal kwalificeren als "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10.10,
eerste lid, (oud) van de Wet milieubeheer" en zal bepalen dat de einduitspraak berust op art. 9a Sr, art. 1a, onder 3°, art. 2, vierde lid, en art. 6 WED, art. 10.10, eerste lid, (oud) Wet milieubeheer en art. 12 Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In het middel wordt geklaagd dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de kantonrechter bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en voorts dat zij het bewezenverklaarde feit ten onrechte heeft gekwalificeerd als overtreding van art. 15 van de Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994.
3.2.1. Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging tenlastegelegd dat hij:
"op of omstreeks dinsdag 24 april 2001 te Dordrecht huishoudelijke afvalstoffen (een huisvuilzak) heeft overgedragen of ter inzameling heeft aangeboden aan de inzameldienst (Netwerk), zijnde een andere dag dan de krachtens artikel 12 van de Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994 door burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht vastgestelde dag en/of tijd, te weten woensdag."
Aan de voet van de tenlastelegging zijn als toepasselijke wetsartikelen vermeld:
art. 12 Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994 juncto art. 10.10 Wet milieubeheer juncto art. 1a onder 3 Wet op de economische delicten en art. 10.10, thans art. 10.23, lid 1 Wet milieubeheer.
3.2.2. Door de Rechtbank is bewezenverklaard dat de verdachte:
"op dinsdag 24 april 2001 te Dordrecht huishoudelijke afvalstoffen (een huisvuilzak) ter inzameling heeft aangeboden aan de inzameldienst (Netwerk), zijnde een andere dag dan de krachtens artikel 12 van de Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994 door burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht vastgestelde dag, te weten woensdag."
3.2.3. De Rechtbank heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"Overtreding van artikel 15 van de Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994, strafbaar gesteld bij artikel 44 van die verordening."
3.3. De Rechtbank heeft ten aanzien van haar bevoegdheid tot kennisneming van het tenlastegelegde feit het volgende overwogen en beslist:
"De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat de economische kamer van de rechtbank haar onbevoegdheid tot kennisneming van het ten laste gelegde feit zal uitspreken. Zij legt daaraan ten grondslag - verkort en zakelijk weergegeven - dat de kennisneming van de ten laste gelegde overtreding van artikel 12 lid 2 van de Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994 (AvD'94) tot de competentie van de kantonrechter behoort; de strafbaarstelling is geregeld in de verordening. De raadsvrouw onderbouwt dit nader door te wijzen op het nieuwe artikel 10.23 Wet milieubeheer (Wm) en het nieuwe artikel 23 Afvalstoffenverordening Dordrecht 2002 (AvD'02) (gekomen in plaats van het ten laste gelegde artikel), dat naast het milieubelang met name beoogt de regeling van het beheer van de openbare ruimte, de voorkoming van overlast (openbare orde) en voorkoming van hinder.
De officier van justitie heeft zich zakelijk weergegeven op het standpunt gesteld dat - gelet op jurisprudentie van de Raad van State uit 1986 - in gevallen als de onderhavige, waar de gemeentelijke regelgever hetzelfde belang regelt als de hogere
regelgever, de strafbaarstelling in de gemeentelijke regeling ophoudt te bestaan. Hij concludeert dat de Wet op de economische delicten (Wed) van toepassing is en dat de economische kamer bevoegd is.
De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.
Ten laste is gelegd dat huishoudelijke afvalstoffen zijn aangeboden op een ander tijdstip dan door de gemeente vastgesteld.
De AvD'94 regelt o.a. het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen... en de met deze activiteiten samenhangende bescherming van het milieu. Niet staat expliciet in de verordening of deze gegrond is op art. 10.10 van de Wm (oud) en/of artikel 147/149 van de Gemeentewet; beide zijn immers mogelijk. In Hoofdstuk 2 "Het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen" staan de volgende voor deze zaak relevante artikelen:
Artikel 12: De dagen en tijden voor het overdragen of het aanbieden:
lid 1: B&W stellen dagen en tijden vast voor het overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst.
lid 2: Het is verboden de in het eerste lid bedoelde afvalstoffen op andere dan de krachtens dat lid vastgestelde dagen en tijden over te dragen of ter inzameling aan te bieden aan de inzameldienst.
Artikel 15: Ordelijke overdracht of aanbieding van huishoudelijk afval:
Het overdragen of het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen... in vuilniszakken moet ordelijk geschieden door plaatsing daarvan op een krachtens artikel 12, eerste lid, vastgestelde inzameldag...
Sanctionering is beoogd in:
Artikel 44: Strafbepaling:
lid 2: Overtreding van de volgende artikelen en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie...
15..
Art. 10.10 Wm: lid 1 (oud): De gemeenteraad stelt bij verordening regels vast inzake het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen. De verordening bevat in ieder geval regels voor het overdragen van deze afvalstoffen aan een daarbij aangewezen inzameldienst en voor het overdragen van de afvalstoffen aan een ander of het achterlaten daarvan op een daartoe ter beschikking gestelde plaats.
De rechtbank verstaat dat het een gemeenteraad vrij staat op het vlak van het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen meer regels te stellen op basis van de Wet milieubeheer. Tevens heeft de gemeenteraad op grond van zijn autonome verordenende bevoegdheid op grond van de Gemeentewet de mogelijkheid andere handelingen met huishoudelijke afvalstoffen dan het zich ervan ontdoen te regelen. Die aanvullende bevoegdheid is expliciet geregeld in het nog steeds geldende artikel 21.7 Wm: De bevoegdheid van gemeenten ... tot het maken van verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin hoofdstuk 10 voorziet, gehandhaafd, voor zover deze verordeningen niet in strijd zijn met het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Duidelijk is dat de gemeente heeft willen regelen de ordelijkheid van het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen. Artikel 12 lid 2 (oud)
[de Hoge Raad begrijpt: AvD'94] geeft een verbods-bepaling, zonder te stellen dat het een strafbaar feit betreft.
Inmiddels zijn de Wm, de Wed en de AvD'94 gewijzigd. Thans luidt artikel 23 [de Hoge Raad leest: 10.23] Wm, eerste lid: De gemeenteraad stelt in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast. Artikel 21.7 Wm is zoals gezegd ongewijzigd gebleven.
Artikel 1a-3e Wed (nieuw) zegt dat feiten ex 10.23 Wed [de Hoge Raad leest: Wm] (nieuw) strafbaar zijn voor zover aangeduid als strafbare feiten.
In de AvD'02, in werking getreden op 24 april 2002, staan de volgende voor deze zaak relevante artikelen:
Hoofdstuk 3. Ter inzameling aanbieden van huishoudelijk afval
Artikel 23: Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden.
Lid 1: Burgemeester en wethouders stellen de dagen en tijden vast waarop huishoudelijk afval ter inzameling kan worden aangeboden.
Lid 2: Het is verboden huishoudelijk afval op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Hoofdstuk 5. Bepaling ter bescherming van milieu en volksgezondheid
...
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 34: Strafbepaling
Lid 2: Overtreding van de volgende artikelen en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: artikel ... 23 ...
De rechtbank constateert dat artikel 23 AvD'02
- inhoudende een verbods- maar geen strafbepaling -
nadrukkelijk niet in hoofdstuk 5 betreffende milieubescherming is opgenomen. Dit is in feite geen andere situatie dan geregeld in artikel 12 van de AvD'94: ook daar ging het om regeling van de ordelijkheid.
Naar het oordeel van de rechtbank is de ordelijkheid een onderwerp dat de gemeenteraad autonoom mag regelen, zolang de gemeentelijke regeling niet in strijd komt met de Wm (artikel 21.7 Wm).
Nu vast staat dat de onderhavige regeling van tijden voor het aanbieden van huisvuil grondslag vindt in de verordenende bevoegdheid van de Gemeente Dordrecht op basis van de Gemeentewet - en derhalve niet geduid kan worden als economische delict - moet de conclusie luiden dat kennisneming van het ten laste gelegde feit behoort tot de bevoegdheid van de kantonrechter.
De rechtbank zal de zaak om proceseconomische redenen, op de voet van artikel 349, tweede lid, eerste volzin, [de Hoge Raad begrijpt: Sv] niet verwijzen naar de kantonrechter maar zelf afdoen."
3.4. Uit het samenstel van bepalingen die in de overwegingen van de Rechtbank sub 3.3 zijn weergegeven, volgt voor wat betreft de ten tijde van het bewezenverklaarde feit van kracht zijnde wetgeving in formele zin
a) dat de gemeenten ter uitvoering van art. 10.10 (oud) Wet milieubeheer een verordening houdende regels inzake het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen dienden vast te stellen en dat in zodanige verordening in ieder geval een aantal in die bepaling genoemde punten moest worden geregeld, alsmede
b) dat overtredingen van de voorschriften van zodanige verordening, voorzover aangeduid als strafbare feiten, strafbaar waren ingevolge art. 1a, aanhef en onder 3° (oud), in verbinding met art. 6 WED.
3.5. De tenlastelegging is toegesneden op art. 12, tweede lid, Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994, welke bepaling luidde als in de overwegingen van de Rechtbank sub 3.3 is vermeld.
Overtreding van die bepaling, die is opgenomen in hoofdstuk 2 van die verordening met het opschrift "Het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen", welk hoofdstuk strekt tot uitvoering van art. 10.10 (oud) Wm, is derhalve als economisch delict strafbaar gesteld bij art. 1a, aanhef en onder 3° (oud), in verbinding met art 6 WED. Dat brengt mee dat slechts de economische kamer van de Rechtbank bevoegd is tot kennisneming van overtreding van art. 12, tweede lid, Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994.
3.6. Opmerking verdient dat de omstandigheid dat laatstbedoeld verbod, dat is overgenomen in art. 23, tweede lid, van de na het tenlastegelegde feit inwerking getreden Afvalstoffenverordening Dordrecht 2001 (vastgesteld door de Gemeenteraad van Dordrecht op 5 maart 2002) in art. 34, tweede lid, van die Verordening wel is voorzien van een strafbedreiging, niet tot een ander oordeel noopt. Immers de gemeentelijke wetgever heeft door de opneming van die strafbedreiging in art. 34, tweede lid, Afvalstoffenverordening Dordrecht 2001 een onderwerp geregeld waarin reeds is voorzien door 23, eerste lid, (nieuw) Wet milieubeheer (dat in de plaats is getreden van art. 10.10, eerste lid, Wm) in verbinding met art. 1a, aanhef en onder 3°, en art. 6 WED, zodat genoemd art. 34, tweede lid in zoverre buiten toepassing moet blijven. Dit betekent dat ook thans de economische kamer van de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van overtreding van het desbetreffende, nu in art. 23, tweede lid, Afvalstoffenverordening Dordrecht 2001 opgenomen verbod.
3.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de kantonrechter bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en voorts dat zij ten onrechte het bewezenverklaarde feit heeft gekwalificeerd als overtreding van art. 15 Afvalstoffenverordening Dordrecht 1994. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3.8. Nu de Economische Kamer van de Rechtbank de zaak aan zich heeft gehouden, kan de Hoge Raad zelf de zaak afdoen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit;
Kwalificeert het bewezenverklaarde feit als "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10.10, eerste lid, (oud) Wet milieubeheer";
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 9 december 2003.