ECLI:NL:HR:2003:AF9711
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vordering tot betaling en bewijslevering in civiele procedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen eiser, wonende in België, en verweerster, eveneens wonende in België. De verweerster had eiser gedagvaard voor de rechtbank te Roermond op 1 maart 1996, met de eis om een bedrag van ƒ 216.242,61 te betalen, vermeerderd met contractuele rente. De rechtbank heeft de vordering toegewezen in een eindvonnis op 12 maart 1998, waarna eiser in hoger beroep ging bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof heeft de vordering in een eindarrest van 22 oktober 2001 bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze arresten van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft de vordering van verweerster bevestigd en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 941,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan door een samengesteld college van rechters, met R. Herrmann als voorzitter. De conclusie van de advocaat-generaal strekte tot verwerping van het beroep, wat door de Hoge Raad is overgenomen.