ECLI:NL:HR:2003:AF9711

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/037HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vordering tot betaling en bewijslevering in civiele procedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen eiser, wonende in België, en verweerster, eveneens wonende in België. De verweerster had eiser gedagvaard voor de rechtbank te Roermond op 1 maart 1996, met de eis om een bedrag van ƒ 216.242,61 te betalen, vermeerderd met contractuele rente. De rechtbank heeft de vordering toegewezen in een eindvonnis op 12 maart 1998, waarna eiser in hoger beroep ging bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof heeft de vordering in een eindarrest van 22 oktober 2001 bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze arresten van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft de vordering van verweerster bevestigd en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 941,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan door een samengesteld college van rechters, met R. Herrmann als voorzitter. De conclusie van de advocaat-generaal strekte tot verwerping van het beroep, wat door de Hoge Raad is overgenomen.

Uitspraak

26 september 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/037HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser], wonende te [woonplaats], België,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[verweerster], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploit van 1 maart 1996 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te Roermond en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met inbegrip van de proceskostenveroordeling, [eiser] te veroordelen om aan [verweerster] te betalen een bedrag van ƒ 216.242,61, vermeerderd met de overeengekomen c.q. contractuele rente van ƒ 1.000,-- per maand vanaf 1 februari 1996 tot aan de dag der algehele voldoening, en met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, waaronder mede begrepen de kosten van het ter verzekering van haar vordering ten laste van [eiser] te leggen conservatoire beslag.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 13 maart 1997 [eiser] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête en contra-enquête heeft de rechtbank bij eindvonnis van 12 maart 1998 de vordering toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Tegen beide vonnissen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij tussenarrest van 28 augustus 2000 heeft het hof [eiser] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête en contra-enquête heeft het hof bij eindarrest van 22 oktober 2001 beide vonnissen waarvan beroep bekrachtigd.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. [Verweerster] heeft een anticipatie-exploit doen uitbrengen. De cassatiedagvaarding en het anticipatie-exploit zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerster] mede door mr. J.P. Heering, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de advocaat-generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 941,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 26 september 2003.