ECLI:NL:HR:2003:AF5235

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01134/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest Gerechtshof Arnhem inzake niet-ontvankelijkheid verdachte

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gedateerd 31 augustus 2001, met nummer 21/001658-00. De verdachte, geboren in 1958, had een beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. J.M. Sjöcrona. In de procedure heeft de advocaat op 12 februari 2003 het ingediende middel van cassatie ingetrokken. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. De raadsman van de verdachte had een schriftuur ingediend, maar door de intrekking van het middel resteerde er geen cassatiemiddel meer. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet in het beroep kon worden ontvangen, conform artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verwijst naar eerdere rechtspraak ter ondersteuning van deze beslissing.

Op 15 april 2003 heeft de Hoge Raad, onder leiding van vice-president W.J.M. Davids, in aanwezigheid van de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, de uitspraak gedaan. De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep, waarmee de eerdere beslissing van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

15 april 2003
Strafkamer
nr. 01134/02
EdK/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 31 augustus 2001, nummer 21/001658-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Sjöcrona, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
1.2. Bij brief van 12 februari 2003 heeft mr. J.M. Sjöcrona bericht het ingediende middel in te trekken.
1.3. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Namens de verdachte is door zijn raadsman een schriftuur houdende een middel van cassatie ingediend. Dit middel is nadien door die raadsman namens hem ingetrokken. De verdachte heeft aldus weliswaar in overeenstemming met art. 437, tweede lid, Sv binnen de daarin bepaalde termijn bij de Hoge Raad door zijn raadsman een in dat artikel bedoelde schriftuur doen indienen, doch nu, als gevolg van de intrekking van het middel geen middel van cassatie meer resteert, kan de verdachte in het beroep niet worden ontvangen (vgl. HR 30 oktober 2001, NJ 2002, 110).
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 15 april 2003.