ECLI:NL:HR:2003:AD4067
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag in de kapitaalsbelasting en de waardering van inbreng
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de kapitaalsbelasting die aan belanghebbende is opgelegd ter hoogte van ƒ 14.123. Deze aanslag werd gehandhaafd door de Inspecteur na bezwaar van belanghebbende. Het Hof heeft de aanslag echter vernietigd en het bedrag verlaagd tot ƒ 816. De Staatssecretaris van Financiën heeft hiertegen cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De zaak betreft een 100 procent dochteronderneming van een naamloze vennootschap (N.V.) die in 1987 een geldlening heeft ontvangen. De N.V. heeft in 1996 besloten om af te zien van rente over deze lening totdat de dochteronderneming een positieve aandeelhouderswaarde heeft. De naheffingsaanslag is gebaseerd op de opvatting dat de N.V. door het niet vorderen van rente een informele kapitaalstorting heeft gedaan. Het Hof heeft geoordeeld dat het niet bedingen van rente niet kan worden aangemerkt als een informele kapitaalstorting, maar de Hoge Raad oordeelt dat het Hof deze kwestie niet voldoende heeft onderzocht.
De Hoge Raad benadrukt dat bij de waardering van de inbreng rekening moet worden gehouden met de waarde in het economische verkeer en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug voor een nieuw onderzoek naar de stelling van belanghebbende dat het niet bedingen van rente niet als kapitaalstorting kan worden aangemerkt. De beslissing van de Hoge Raad heeft implicaties voor de wijze waarop kapitaalstortingen en renteverplichtingen in de belastingheffing worden beoordeeld.