Ter toelichting van de middelen van het cassatieberoep moge het navolgende dienen:
Ad 1.
Een toeristenbelasting kan op grond van artikel 276 juncto artikel 272, letter g van de Gemeentewet door de gemeente worden geheven. Het belastbare feit bestaat volgens het eerste lid van artikel 276 van de Gemeentewet in het houden van verblijf binnen de gemeente door personen, die niet in het bevolkingsregister der gemeente zijn opgenomen. De toeristenbelasting grijpt derhalve aan bij het houden van verblijf door de hier beschreven personen (toeristen) en niet bij het verrichten van een dienst in de zin van het gelegenheid bieden tot verblijf, al of niet tegen vergoeding.
Ook het verblijf waarvoor niet in de een of andere vorm is betaald, waarbij als voorbeelden genoemd kunnen worden het slapen in openbare parken of het in het kader van woningruil verblijven als toerist in de gemeente, kan worden belast. Belanghebbende moge hierbij verwijzen naar de Editie Vakstudie Gemeentelijke Belastingen, commentaar op artikel 276, bladzijden 16 en 17.
Voor de beantwoording van de vraag wat behoort tot de vergoeding ter zake van een prestatie, moge voorts worden verwezen naar hetgeen de Advocaat-Generaal opmerkt in zijn conclusie in Hoge Raad, 30 juni 1976, nummer 17994 (BNB 1976/200*, bladzijde 845).
In deze zaak ging het om de vraag of uitbetaling van een voordelig saldo van een exploitatierekening, welke plaatsvond door een coöperatieve vereniging aan haar leden, tot de vergoeding in de zin van artikel 8, lid 2 van de Wet OB gerekend dient te worden. De Advocaat-Generaal stelt hierbij dat de Tariefcommissie terecht overwoog " "dat, gelet op de art. 8 en 29 van de wet, er slechts sprake kan zijn van een terugbetaling van de vergoeding ingeval deze terugbetaling rechtstreeks in verband staat met een levering in die zin dat zij het karakter heeft van herziening van de vergoeding voor (een) bepaalde levering(en); dat van de leveringen ex art. 3, lid 1 OB '68, hier alleen in aanmerking komt die ingevolge een overeenkomst" ".
Het doorberekenen van de toeristenbelasting als zodanig door belanghebbende aan de verblijfhouders vloeit niet voort uit de overeenkomst tussen belanghebbende en zijn campinggasten, doch uitsluitend uit het verblijfhouden van de laatsten, hetgeen in artikel 1 van de Verordening van de gemeente [Z] , welke overeenstemt met artikel 276, lid 1 van de Gemeentewet, als belastbaar feit is aangemerkt.
Op grond van bovenstaande overwegingen meent belanghebbende derhalve dat het Hof ten onrechte van mening is, dat de door belanghebbende op de afrekeningsnota's onder de naam toeristenbelasting in rekening gebrachte bedragen door de campinggasten werden voldaan ter zake van de dienst, zijnde het geven van gelegenheid tot verblijf met overnachten op belanghebbendes camping.
Ad 2. (primair).
Het Hof concludeert dat de bedragen die belanghebbende aan toeristenbelasting aan de gemeente [Z] verschuldigd is, geen uitschotten aan toeristenbelasting zijn voor degenen aan wie belanghebbende de dienst bewijst, op grond van het enkele argument dat zulks voortvloeit uit de door het Hof aangehaalde bepalingen van de Verordening.
Door voorbij te gaan aan het wezen van de toeristenbelasting heeft het Hof, naar de mening van belanghebbende, zijn conclusie niet of onvoldoende gemotiveerd.
Voorts meent belanghebbende dat de overweging van het Hof " "dat de campingbezoekers niet de bevoegdheid hebben zelf de toeristenbelasting aan de gemeente [Z] te voldoen" " niet op feiten berust.
Noch de Verordening, noch artikel 276 van de Gemeentewet geven aanleiding tot deze conclusie.
Integendeel: uit de context van artikel 276 Gemeentewet blijkt dat de toeristenbelasting gedragen wordt door de verblijfhouder en dat aan deze de bevoegdheid tot voldoen van deze belasting niet wordt onthouden.
Voor zover dit in de Verordening anders bepaald zou zijn en de verblijfhouder niet bevoegd zou zijn de toeristenbelasting te voldoen, is de Verordening wegens strijd met artikel 276 van de Gemeentewet onverbindend.
Ad 2. (subsidiair).
Voor de beantwoording van de vraag of de bedragen die belanghebbende aan toeristenbelasting aan de gemeente verschuldigd is, uitschotten aan toeristenbelasting zijn voor degenen aan wie belanghebbende de dienst (het geven van gelegenheid tot verblijf en overnachting) bewijst, moge in de eerste plaats worden verwezen naar een tweetal uitspraken waarin het begrip "uitschotten" is omschreven.
In B. 7555 de dato 15 juni 1942, waarin het ging om de vraag of de omzetbelasting mede moet worden berekend over het bedrag, hetwelk de bezoeker voor een bioscoopvoorstelling als vermakelijkheidsbelasting betaalt, overwoog de Tariefcommissie onder andere " "dat hiertoe allereerst moet worden onderzocht of de vermakelijkheidsbelasting door den bezoeker wordt voldaan "ter zake van" den dienst;