ECLI:NL:HR:2002:AE7382
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen vrijspraak en veroordeling tot gevangenisstraf
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 23 oktober 2000 werd gewezen. De verdachte was eerder vrijgesproken van een primair tenlastegelegde strafzaak, maar werd wel veroordeeld tot zeven weken gevangenisstraf voor het verzwijgen van informatie met het oog op het verkrijgen van bijstand. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaten mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, stelde dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) was overschreden, omdat de stukken te laat waren ingezonden naar de Hoge Raad. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens concludeerde dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zou moeten verklaren in het cassatieberoep, maar ook dat de bestreden uitspraak ten aanzien van de straf zou moeten worden vernietigd en de straf verminderd. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn inderdaad was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht gezien de opgelegde straf en de omstandigheden van de zaak. Uiteindelijk werd het cassatieberoep verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor vernietiging van de bestreden uitspraak.