ECLI:NL:HR:2002:AE1756
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een persoon aan de Verenigde Staten van Amerika en de rechtsmacht van de Amerikaanse autoriteiten
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, die op 27 november 2001 een verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika toelaatbaar heeft verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in 1962, heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. De advocaat van de opgeëiste persoon, mr. B. Th. Nooitgedagt, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak vragen gesteld over de rechtsmacht van de Verenigde Staten. K.R. Pedersen heeft verklaard dat de United States District Court of Virginia rechtsmacht heeft in deze zaak, omdat de handelingen van de opgeëiste persoon schadelijk waren voor de belangen van de Verenigde Staten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor uitlevering is verzocht, mede zijn gepleegd op het grondgebied van de verzoekende staat, wat betekent dat artikel 9, lid 2 onder e van het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten niet van toepassing is.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak bevestigd en geoordeeld dat de rechtbank niet onjuist heeft geoordeeld over de toepasselijkheid van het Uitleveringsverdrag. Het beroep in cassatie is verworpen, omdat de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing is genomen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken op 14 mei 2002.