ECLI:NL:HR:2002:AD8831
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- A. Hammerstein
- C.B. Bavinck
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van beschikkingen van de Ondernemingskamer inzake verzoeken tot onderzoek naar beleid en gang van zaken van De Vries Robbé Groep N.V.
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2002 uitspraak gedaan in de cassatieprocedures van BTG Holdings B.V. tegen De Vries Robbé Groep N.V. en de Advocaat-Generaal bij het Gerechtshof te Amsterdam. De Vries Robbé had bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam verzoeken ingediend tot het instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschap. BTG, als verzoekster in cassatie, betwistte de ontvankelijkheid van De Vries Robbé in deze verzoeken, omdat zij geen houder was van aandelen in de vennootschap en derhalve niet bevoegd zou zijn om een dergelijk verzoek in te dienen.
De Ondernemingskamer had De Vries Robbé ontvankelijk verklaard in haar verzoeken en maatregelen getroffen. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de Ondernemingskamer artikel 346 van het Burgerlijk Wetboek had geschonden door De Vries Robbé bevoegd te achten tot het indienen van een verzoek, terwijl deze vennootschap niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De Hoge Raad vernietigde de beschikkingen van de Ondernemingskamer van 20 en 21 april 2000, 18 mei 2000 en 22 juni 2000, en verklaarde De Vries Robbé niet-ontvankelijk in haar verzoeken.
De Hoge Raad heeft tevens de proceskosten aan De Vries Robbé opgelegd, zowel voor de cassatieprocedure als voor de procedure bij de Ondernemingskamer. Deze uitspraak benadrukt de strikte naleving van de wettelijke vereisten voor het indienen van verzoeken tot onderzoek door vennootschappen, en bevestigt dat alleen degenen aan wie deze bevoegdheid in de wet is verleend, een dergelijk verzoek kunnen indienen.