ECLI:NL:HR:2002:AD6248

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03852/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Arnhem inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 10 april 2000 uitspraak deed in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1971. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De Hoge Raad heeft op 8 januari 2002 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak. De verdachte had beroep ingesteld tegen de opgelegde straf, die bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, een proeftijd van twee jaar, en het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor 240 uur, naast een geldboete van 25.000 gulden. De advocaat van de verdachte, mr. C. Waling, had middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de hoogte van de geldboete onvoldoende had gemotiveerd, gezien de draagkracht van de verdachte. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht niet was vermeld en voor de strafoplegging. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling van de strafoplegging. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

8 januari 2002
Strafkamer
nr. 03852/00
Ats/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 april 2000, nummer 21/000916-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen van 24 maart 1999 - de verdachte ter zake van "het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van tweehonderdveertig uren, in plaats van zes maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof een geldboete van vijfentwintigduizend gulden subsidiair eenhonderdtwintig dagen hechtenis opgelegd.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Waling, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, met verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht, tot verbetering van de kwalificatie en aanhaling van art. 55 Sr, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3.Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof de hoogte van de opgelegde geldboete nader had moeten motiveren, gelet op hetgeen in hoger beroep omtrent de draagkracht van de verdachte is aangevoerd.
4.2.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aldaar, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, verklaard:
"Voorts ben ik het niet eens met de in eerste aanleg opgelegde geldboete van ƒ 25.000,-.
Ik verdien ongeveer f 2190,- per maand en ik krijg per maand een tegemoetkoming van f 228,-. Ik woon samen met mijn vrouw en we hebben een zoon van elf maanden. (...) In het reclasseringsrapport staat vermeld dat ik met zo'n f 600,- per maand mijn schuld aflos. Inmiddels is er sprake van een schuldsanering."
4.2.2. De aan genoemd proces-verbaal gehechte pleitnotities van de raadsvrouw houden onder meer het volgende in:
"[verdachte] doet vrijwilligerswerk bij kringloopbedrijf [...]. Hij ontvangt hiervoor een maandelijkse onkostenvergoeding van f.228,- per maand (...).
[verdachte] en zijn vrouw hebben samen één uitkering groot f. 2.170,63 ( zie produktie 2)
Mocht u [verdachte] veroordelen tot een geldboete dan verzoekt [verdachte] rekening te houden met zijn beperkte draagkracht (...)."
4.2.3. Aan die pleitnotities is als produktie 2 gehecht een kopie van een opgave van de Maatschappelijke Dienst van de gemeente [...] ten name van de verdachte, die als uitkering in de periode 01-01-00 t/m 31-01-00 een bedrag van f.2170,63 vermeldt.
Als produktie 3 is aan die pleitnotities gehecht een kopie van een (ongedateerde) brief van "Kringloopbedrijf [...] gericht aan "de officier van justitie" en inhoudende dat de verdachte sinds 1 juli 1999 fulltime werkzaam is als vrijwilliger bij dat kringloopbedrijf.
4.3. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is
begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf passend, voor de duur als bepaald in de hierna te dien aanzien te vermelden beslissingen. Ten aanzien van deze strafoplegging is het hof van oordeel dat, in het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, deels kan worden volstaan met een voorwaardelijke veroordeling, als hierna te vermelden. Gelet op de ter terechtzitting naar voren gekomen persoonlijke omstandigheden van verdachte zal het hof voorts in plaats van het overwogen onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte opleggen, als hierna nader te omschrijven. Verdachte heeft ter terechtzitting een daartoe strekkend aanbod gedaan en heeft met de op te leggen onbetaalde arbeid en met het door het hof te bepalen aantal uren ingestemd.
Gebleken is dat een geschikt project voorhanden is.Het Hof heeft bij het opleggen van de straf tevens rekening gehouden met de draagkracht van verdachte."
4.4. Aldus heeft het Hof de strafoplegging voor wat de geldboete betreft niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Nadere verklaring behoeft waarom het Hof ondanks hetgeen in hoger beroep door en namens de verdachte
omtrent diens draagkracht is aangevoerd - hiervoor onder 4.2 weergegeven - heeft geoordeeld dat de verdachte in staat moet worden geacht tot betaling van een geldboete van vijfentwintigduizend gulden.
4.5. Het middel is dus terecht voorgesteld.
5.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Gelet op de door het Hof aan het bewezenverklaarde gegeven kwalificatie heeft het kennelijk en terecht
geoordeeld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde sprake is van eendaadse samenloop en heeft het dienaangaande toepassing gegeven aan het bepaalde in art. 55, eerste lid, Sr. Het Hof heeft evenwel verzuimd onder de wettelijke voorschriften waarop de strafoplegging mede berust art. 55 Sr aan te halen. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.
6.Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7.Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend voorzover daarin artikel 55 Sr niet is vermeld en voor wat betreft de strafoplegging;
Vermeldt als wettelijk voorschrift waarop de strafoplegging mede berust artikel 55 Sr;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch opdat de zaak voor wat betreft de strafoplegging op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 8 januari 2002.