ECLI:NL:HR:2001:ZD2885
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in cassatie tegen vonnis van de Economische Politierechter
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld tot een geldboete van éénhonderdvijfendertig gulden, subsidiair twee dagen hechtenis, wegens overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10.10 eerste lid van de Wet milieubeheer. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, maar middelen van cassatie zijn niet voorgesteld door of namens deze.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 maart 1999 in persoon op de hoogte is gesteld van het vonnis, en dat hij uiterlijk op 30 maart 1999 een rechtsmiddel had moeten aanwenden. Echter, het rechtsmiddel is pas op 31 maart 1999 ingesteld, wat te laat was. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep, omdat geen rechter de verdachte nog kan ontvangen in het door hem aangewende rechtsmiddel.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van tijdige rechtsmiddelen in het strafrecht en bevestigt dat de procedurele regels strikt moeten worden nageleefd. De beslissing van de Hoge Raad is een bevestiging van de eerdere uitspraak van de Economische Politierechter, die de verdachte had veroordeeld voor de milieuwetgeving.