ECLI:NL:HR:2006:AV6219
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in cassatie wegens verzet tegen vonnis Kantonrechter
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 mei 2006 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het ingestelde cassatieberoep. De verdachte was op 10 mei 2004 door de Kantonrechter bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 40,- wegens overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Rotterdam. De verdachte heeft op 28 februari 2005 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft echter op 24 november 2005 vastgesteld dat de verdachte in feite cassatie had ingesteld tegen het vonnis van de Kantonrechter.
De Hoge Raad overweegt dat op basis van artikel 404, tweede lid, aanhef en onder b, in verbinding met artikel 399, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), verzet openstaat. Dit betekent dat de verdachte geen cassatie kan instellen, zoals bepaald in artikel 78, vijfde lid, van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO). De Hoge Raad concludeert dat de verdachte, gelet op de omstandigheden van de zaak, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde rechtsmiddel.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het bevestigt dat indien een verdachte niet tijdig verzet doet tegen een vonnis, er geen mogelijkheid meer is om in cassatie te gaan. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor verdachten om zich tijdig te verzetten tegen vonnissen om hun rechtsmiddelen te kunnen aanwenden. De Hoge Raad heeft de verdachte dan ook niet-ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep, wat betekent dat de eerdere uitspraak van de Kantonrechter in stand blijft.