ECLI:NL:HR:2001:ZD2673

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 mei 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
02956/00 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen ontneming van wederechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 10 december 1999 werd gewezen. Het Hof bevestigde een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 12 oktober 1998, waarin de betrokkene werd verplicht om een bedrag van vierenveertigduizend gulden aan de Staat te betalen, subsidiair éénhonderdnegenzestig dagen hechtenis. De betrokkene, geboren in 1962 en wonende te [woonplaats], heeft het cassatieberoep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam. In de schriftuur werd een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de eisen van artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering. De schriftuur die is ingediend, voldeed niet aan deze vereisten, omdat het niet ging om een stellige en duidelijke klacht over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. Hierdoor moest de schriftuur onbesproken blijven.

De Hoge Raad heeft ook ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en geen grond gevonden om deze te vernietigen. Daarom werd het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en is uitgesproken op 8 mei 2001.

Uitspraak

8 mei 2001
Strafkamer
nr. 02956/00 P
NF/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen een arrest van het
Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 december 1999, parketnummer 22/005048-99, op een vordering tot ontneming van wederechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden einduitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van
12 oktober 1998, waarbij de betrokkene de verplichting is opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van vierenveertigduizend gulden, subsidiair éénhonderdnegenzestig dagen hechtenis.
2.Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3.Beoordeling van het middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als bedoeld in art. 437 Sv. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur, die gericht is op vernietiging van de bestreden uitspraak voor het geval dat de cassatiemiddelen in de hoofdzaak gegrond zouden worden bevonden en in zoverre voorbijziet aan art. 511i Sv, (vgl. HR 14 april 1998, NJ 1999, 75), voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad oordeelt geen grond aanwezig waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, zodat het beroep moet worden verworpen.
5.Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 mei 2001.