ECLI:NL:HR:2001:ZD2673
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen ontneming van wederechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 10 december 1999 werd gewezen. Het Hof bevestigde een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 12 oktober 1998, waarin de betrokkene werd verplicht om een bedrag van vierenveertigduizend gulden aan de Staat te betalen, subsidiair éénhonderdnegenzestig dagen hechtenis. De betrokkene, geboren in 1962 en wonende te [woonplaats], heeft het cassatieberoep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam. In de schriftuur werd een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de eisen van artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering. De schriftuur die is ingediend, voldeed niet aan deze vereisten, omdat het niet ging om een stellige en duidelijke klacht over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. Hierdoor moest de schriftuur onbesproken blijven.
De Hoge Raad heeft ook ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en geen grond gevonden om deze te vernietigen. Daarom werd het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en is uitgesproken op 8 mei 2001.