ECLI:NL:HR:2001:AB2597

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36164
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • D.H. Beukenhorst
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de waardering van een woning in het recht van successie

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 april 2000, betreffende een aanslag in het recht van successie. De belanghebbende ontving een aanslag naar aanleiding van de verkrijging uit de nalatenschap van A, die op 12 december 1997 overleed. De aanslag was vastgesteld op f 189.490, en na bezwaar werd deze door de Inspecteur gehandhaafd. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

In cassatie stelde de belanghebbende dat de waarde van een tot de nalatenschap behorende woning, die op 29 januari 1998 voor f 360.000 was verkocht, ten onrechte was vastgesteld op dit bedrag. De belanghebbende meende dat de woning per sterfdatum op f 308.000 gewaardeerd diende te worden. Het Hof oordeelde echter dat de Inspecteur de waarde niet te hoog had vastgesteld en dat de verkoopprijs 49 dagen na het overlijden een goede indicatie was voor de waarde in het economische verkeer.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de bewijslast correct had verdeeld en dat de klachten van de belanghebbende faalden. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond, en oordeelde dat de waardering van de woning door het Hof niet onjuist was en dat de argumenten van de belanghebbende niet voldoende waren om de waardering te weerleggen. De beslissing van het Hof werd bevestigd, en er waren geen termen voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 36.164
13 juli 2001
JV
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 april 2000, nr. 99/00620, betreffende na te melden aanslag in het recht van successie.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van A, overleden op 12 december 1997, een aanslag in het recht van successie opgelegd naar een verkrijging van f 189.490, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Een tot de nalatenschap behorende woning is op 29 januari 1998 verkocht voor f 360.000. Die koopprijs is tussen twee onafhankelijk van elkaar staande partijen overeengekomen. De Inspecteur heeft bij het bepalen van de waarde van de nalatenschap de woning op dit bedrag gewaardeerd. Belanghebbende stelt dat de woning per 12 december 1997, de sterfdatum van erflaatster, op f 308.000 dient te worden gewaardeerd. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft bepaald.
3.2. Het Hof heeft daartoe geoordeeld dat de waarde in het economische verkeer ten tijde van het overlijden van erflaatster in beginsel kan worden gesteld op de verkoopprijs die 49 dagen na dat overlijden is behaald, en dat belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, noch met de door hem aangevoerde gegevens met betrekking tot de waardeontwikkeling van tussenwoningen te Q tussen 12 december 1997 en 29 januari 1998, noch op andere wijze aannemelijk heeft gemaakt dat de woning op een te hoog bedrag is gewaardeerd. Door aldus te oordelen heeft het Hof de bewijslast niet onjuist verdeeld. Evenmin geeft 's Hofs oordeel blijk van een onjuiste opvatting omtrent het bepaalde in artikel 21, lid 1, van de Successiewet 1956. Voor het overige berust het op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen zodat het, nu het in het licht van hetgeen partijen blijkens 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding ter ondersteuning van hun stellingen hebben aangevoerd niet onbegrijpelijk is, in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden.
3.3. De klachten falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2001.